Wanneer u wel eens naar het AVRO-programma Angela & Co hebt gekeken, dan kunt u zich vast wel voorstellen dat Jeffrey Wijnberg af en toe commentaar krijgt op zijn provocatieve stijl van werken.
Ik heb het een paar keer gezien hoe onze eigen dr. Phil, want zo wordt Wijnberg tegenwoordig genoemd, mensen ‘helpt’. Overigens is de vergelijking met dr. Phil maar ten dele terecht. Een groot verschil, wat mij betreft in het voordeel van Wijnberg, is dat dr. Phil erg belerend en betuttelend is, terwijl Wijnberg de klant min of meer dwingt om zelf de oplossingen te geven! De overeenkomst zit vooral in het feit dat beide heren directief werken met ‘probleemgevallen’, die daar van tevoren toestemming voor hebben gegeven en die bereid zijn om voor de camera’s met hun billen bloot te gaan. Temidden van die camera’s, het publiek en de presentator, is het dan ook gemakkelijk scoren voor de therapeut. De klant heeft immers bijna geen ontsnappingsmogelijkheid. Want wie gaat er nu voor het aangezicht van de natie een beroemdheid tegenspreken, terwijl je even daarvoor hebt toegegeven dat jij de ‘loser’ bent en dat je die ander in principe als autoriteit erkent! Voor zowel dr. Phil als voor drs. Wijnberg ligt het succespercentage mede daarom behoorlijk en, ik geef toe, jaloersmakend hoog.
Toch krijgt Wijnberg het naar mijn idee af en toe voor elkaar om de plank volledig mis te slaan. En dan bedoel ik niet dat hij de patiënt soms kwaad maakt. Want dat geeft niet in de Provocatieve Therapie. Als er maar positieve verandering optreedt. En we zien in het programma mensen soms uit pure boosheid (al of niet op Wijnberg) toch de goede kant op veranderen. Knap gedaan vind ik! Nee, soms is het voor de kijker buitengewoon duidelijk dat de patiënt het gewoon niet begrijpt. Hij krijgt Wijnbergs clou niet mee. En dan zit het hele team er een beetje ontheemd bij. Angela met een zure glimlach, de klant met een wezenloze blik in de ogen (‘Waar heeft die man het nou toch over? Wat bedoelt ie er nou mee? Uit de voorbespreking had ik iets heel anders begrepen!’) en Wijnberg met een snelle babbel waarmee hij de scène professioneel toedekt.
Nu is het goed mogelijk dat ik me vergiste, omdat ik helemaal niet genoeg van provocatief werken wist en begreep. Voor hetzelfde geld zag ik daarom gewoon niet dat de patiënt wel degelijk veranderde en dat Wijnberg het juist hartstikke goed deed. Dat komt ten eerste omdat ik nog nooit iets van Frank Farrelly heb gelezen. Dat is namelijk zo’n beetje de enige waar Wijnberg naar verwijst als hij schrijft over de oorsprong, context en werkwijze van zijn methode. En ten tweede omdat Wijnberg, van wie ik wel het een en ander las, nog nooit precies beschreef hoe het werkt en moet! Hij gaf tot nu toe geen duidelijke richtlijnen voor provocatief werken; alleen maar vlot geschreven boekjes die op een vermakelijke manier om de hete brij heen dansen en hier en daar een tipje van de sluier oplichten!
Het is duidelijk dat ik niet de enige ben die wel eens wil weten wat nou precies de richtlijnen zijn. In dit nieuwe boekje over deze methode laat Wijnberg, bijgestaan door Hollander, namelijk weten dat er ook collega’s waren die de clou misten en behoefte hadden aan schema’s. Daarom hebben ze besloten om meer duidelijkheid te geven.
Laatst las ik een interview dat Wijnberg gaf aan het Katholiek Nieuwsblad
Zie www.katholieknieuwsblad.nl/actueel21/kn2116b.htm.
. Daarin praat hij openlijk over z’n geloof. En toen begreep ik waarom hij ons niet eerder echt in het geheim van het provocatief werken heeft ingeleid. Het moest een beetje een mysterie blijven! Ik denk dat hij geprobeerd heeft om voor Nederlandse coaches en therapeuten te worden wat Farrelly voor hem is: een echte Founding (of zelfs God)Father, tegen wie je opkijkt, en die je (een beetje) vereert. Maar helaas, zoiets past niet in het poldermodel. Wij willen allemaal op een gelijkwaardige manier met de baas meepraten. Niet geheimzinnig doen. Geef ons een duidelijke methodische structuur, waarmee we aan het werk kunnen. En dan zijn we vervolgens echt wel bereid om toe te geven dat er bepaalde mensen zijn die er beter mee overweg kunnen dan wij.
In dit wederom vlot geschreven en makkelijk te lezen boekje met Sigmund-illustraties van Peter de Wit gaan Wijnberg en Hollander in dertien hoofdstukken dieper in op provoactief coachen, en beschrijven ze inzichten, tips, modellen en technieken die ze bij het opleiden van collega’s hebben ontwikkeld. Het boekje is een vervolg op Provocatief Coachen. Handboek voor uitdagende stijl van helpen (Wijnberg & Hollander, 2002) en biedt voor het eerst iets dat op een protocol begint te lijken.
De verschillende stappen van het provocatieve proces worden in hoofdstuk drie uit de doeken gedaan. Eerst de werkwijze uitleggen, dan het probleem kernachtig (intern geattribueerd) in kaart brengen, dan provocerend heretiketteren totdat de klant in verzet komt en het ongelijk van de heretikettering gaat bewijzen. Hierdoor merkt hij dat er altijd een functioneel alternatief is voor zijn klacht of probleem, en kan de therapie worden afgerond.
In de andere, overigens niet logisch geordende hoofdstukken wordt dieper ingegaan op moeilijkheden die tijdens dit proces kunnen optreden. En er worden nuttige tips gegeven en heldere oplossingen beschreven. Wanneer provoceer je wat? Hoe ga je met impasses en weerstand om? Wat gebeurt er wanneer je humor en warmte weglaat? Wat te doen als er geen beweging in het proces komt? Hoe specifiek om te gaan met leeftijd, levensfase en psychiatrisch gediagnosticeerde psychische problemen?
Het valt daarbij op hoeveel aandacht er is voor de therapeutische relatie. Kennelijk is er niet alleen commentaar gekomen op het ontbreken van duidelijke richtlijnen, maar ook op een belangrijke valkuil van deze manier van werken, namelijk dat het al snel diskwalificerend of zelfs beledigend wordt in plaats van provocerend (Appelo, 2005). Vreemd is dat de auteurs daarbij niet verwijzen naar Jerome Frank (1973) en alle andere literatuur over non-specifieke therapiefactoren. Ze benadrukken namelijk precies het belang van deze alom bekende factoren. Een psychotherapie, dus ook de provocatieve, kan alleen maar specifieke effecten sorteren, als is voldaan aan de non-specifieke basisvoorwaarden. Er moet een goede werkrelatie zijn, het moet voor de klant duidelijk zijn welke methode er gevolgd wordt, en die methode moet aansluiten bij de manier waarop de klant en de therapeut het verhaal van de klant begrijpen! In het vijfde hoofdstuk, dat leuk is om te lezen, maar uit de toon valt ten opzichte van de andere hoofdstukken, is zelfs een oefening voor coaches en therapeuten opgenomen om de basishouding beter in de praktijk te brengen.
Al met al een echte knieval van Wijnberg, waarmee hij een beetje van zijn troon afkomt om het geheim met ons te delen. ‘Down gaan om up te komen’ werd dat vroeger genoemd. En zo is het hier ook, want het boekje is een echte aanwinst voor collega-coaches en -therapeuten die meer vat willen krijgen op het provocatief werken.
Maar, Wijnberg zou Wijnberg niet zijn als hij niet meteen een nieuwe knuppel in het hoenderhok had gegooid. Die heeft betrekking op het omgaan met fysiek contact. Daarover schrijft hij (op bladzijde 77-78): ‘De provocatieve coach is zijn cliënt heel vaak lichtelijk aan het stompen, aan het aaien, op de schouder aan het slaan, met zijn vinger in de arm aan het prikken, op de knie aan het kloppen, enzovoort.’ En als de cliënt er niet van gediend is? ‘Dan gaat de provocatieve coach natuurlijk juist door met aanraken’ (en moet hij de klant wel even van tevoren iets laten ondertekenen, omdat de beroepscode dit verbiedt). Dat roept, althans bij mij, opnieuw de vraag op of Wijnberg zich realiseert hoe smal de marge is tussen provoceren en diskwalificeren of beledigen. Of zou dit vooral illustreren dat Wijnberg alleen maar met relatief makkelijke en subassertieve klanten werkt, die gewoon te aardig zijn om in dat grensgebied terecht te komen en Wijnberg daarmee in de waan laten dat dit soort gedrag nog ‘therapeutisch’ is? Illustreert het dat hij deze methode nog niet heeft uitgeprobeerd bij assertieve of zo nodig agressieve mensen, die zich niet door autoriteiten laten imponeren en de moed hebben om zich tegen hen te verzetten? Ik kan me bijvoorbeeld heel goed de volgende dialoog voorstellen:
Ik: Ik krijg vaak ruzie met auteurs wier boekjes ik bespreek.
W: Dan zullen je boekbesprekingen wel niet goed zijn!
Ik: Hoezo niet?
W: Hoezo wel? Iets goeds kan toch niet tot iets kwaads leiden?
Ik: Ja, maar het kan toch ook zijn dat de auteur het verkeerd opvat?
W: Ja, leg het maar bij de ander. Lekker gemakkelijk (prikt mij daarbij met z’n vinger in mijn bovenarm)!
Ik: Doe dat niet!
W: Wat niet?
Ik: In mijn bovenarm prikken!
W: Hoezo niet, kun je daar ook al niet tegen? Je ligt wakker van boze auteurs, je kunt niet tegen een speldenprikje! Je bent gewoon een heel gevoelig mens (legt z’n hand op mijn knie)!
Ik: Wijnberg, je moet gewoon je handen thuishouden!
W: Ik ben hier thuis!
Ik: (Sta op en loop weg, of pak de hand en arm van Wijnberg op een manier die hij echt niet meer humoristisch en liefdevol vindt!)
Dit is natuurlijk provocerend bedoeld. Een poging van een net ingewijde om de vers verworven richtlijnen dankbaar toe te passen. Wat ik er in feite mee bedoel is aan Wijnberg en Hollander te vragen om in een volgend boekje eens uitgebreid aandacht te besteden aan het toepassen van deze methode bij de echt moeilijke klanten. Volgens mij is daar in de GGz-praktijk (en zeker in de chronische psychiatrie) namelijk veel behoefte aan!
Ik ben heel benieuwd of mijn eerste provocatieve poging werkt. Maar ik denk eigenlijk dat Wijnberg daarvoor nog niet ‘down’ genoeg is!
Referenties
Appelo, M.T. (2005). Het kind niet met het badwater weggooien. Boekbespreking: J. Wijnberg. Gekker dan gek. Hoe provocatieve therapie werkt. Dth, 25(1), 88-91.
Frank, J.D. (1973). Persuasion and Healing. Baltimore: Johns Hopkins University Press.
Wijnberg, J., & Hollander, J. (2002). Provocatief Coachen. Handboek voor uitdagende stijl van helpen. Utrecht: Uitgeverij Kosmos.