Jaargang 31 (2011)
Nummer: 1
Artikel: 82

Icoon

DT-31-1-82.pdf 537.34 KB 919 downloads

Praat jij over seks met je cliënten? ...

Samenvatting

Dit artikel is bedoeld om therapeuten meer bewustzijn te geven voor het omgaan met seksuele gevoelens
binnen en buiten de therapieruimte. De auteur vraagt de lezer eigen waarden en normen omtrent seks te
onderzoeken en geeft een theoretisch kader en concrete handvatten om gevoelens als ongemak, walging en
seksuele aantrekking tijdens de therapiesessies bespreekbaar te maken en te integreren in zowel de
behandeling als de intervisie.

Inleiding

Dat je, als therapeut allerlei gevoelens hebt ten opzichte van je cliënten, betwijfelt niemand. Soms
ben je geboeid of geamuseerd door wat cliënten zeggen. Soms erger je je blauw en hoop je dat het niet
opvalt. Waar ik het over wil hebben, zijn de seksueel getinte gevoelens. Gevoelens en gedachten die
opkomen tijdens een sessie en die te maken hebben met seks. Misschien heb je het al eens meegemaakt dat
een ongemakkelijk gevoel opborrelt als het expliciet over seks gaat in therapie, of dat je walging voelt
door de manier waarop een cliënt een seksueel onderwerp verwoordt. Misschien vind je het doodnormaal om
uitgebreid over seks te praten, dan is mijn pleidooi niet nieuw voor je.

Wellicht heb je het wel eens beleefd dat je met een bepaalde cliënt wel erg graag over zijn of haar
seksleven sprak? Of dat je seksuele verlangens bespeurde voor je cliënt?

Het gaat over de momenten dat je tijdens therapie een gedachtesprongetje maakt naar seks. Als je je
niet aangesproken voelt en op dit moment denkt ‘over welk soort therapeuten gaat het eigenlijk, mijn
cliënten spreken nooit over seks en ik ben daar absoluut nooit mee bezig in therapie,’ blijf dan toch
maar lezen. Dan gaat mijn tekst namelijk ook over jou. Als je jarenlang therapie geeft en bijvoorbeeld
depressieve klachten of levensfaseproblemen en rouw behandelt, en seksuele zorgen komen tijdens deze
gesprekken nooit aan bod, dan lijkt me dat verdacht. Misschien heb je dan signalen van cliënten dat ze
erover wensten te praten, niet opgevangen.

Het is bekend dat mensen het vaak moeilijk vinden om hun seksuele zorgen te bespreken. Ze gooien soms
een visje uit in de hoop dat hun therapeut door heeft dat ze iets over seks willen zeggen, maar dat niet
zo goed durven. Ik weet het natuurlijk niet zeker en het is afhankelijk van welke doelgroep je
behandelt, maar het is mogelijk dat je als therapeut naast de visjes hebt gevist, waardoor je cliënten
in de kou bleven staan met hun seksueel probleem.

Wat ik in deze tekst wil doen, is tal van seksueel getinte gevoelens nagaan die je als therapeut kunt
ervaren als er tijdens de therapie over seks wordt gesproken − van negatieve tot (te) positieve
gewaarwordingen. De verschillende emoties licht ik toe vanuit de praktijk om vervolgens handvatten te
geven om seks te bespreken in therapie. Ik ben ervan overtuigd dat het helpt om als therapeut kaders in
je hoofd te hebben. Met een theoretisch raamwerk op zak, kun je comfortabeler in je therapeutenstoel
zitten en seksuele zorgen verkennen. In de tweede plaats heb ik in een aantal publicaties wat gelezen
over hoe je je eigen emoties kunt hanteren en dat wil ik doorgeven. De rode draad van mijn pleidooi – ik
zeg het maar meteen in het geval je halverwege afhaakt – is om minimaal aan iedere cliënt het signaal te
geven dat er ruimte is om over seks te spreken − indien gewenst in detail; hetzij met jou, hetzij na
doorverwijzing met een collega of seksuoloog.

De seksuele bagage van de therapeut

In de eerste plaats wil ik je uitnodigen om jezelf te situeren ten opzichte van dit thema door middel
van twee vragen:

  • Hoe belangrijk is seksualiteit in je eigen leven op dit moment?
    Je kunt daarbij zelf bepalen hoe breed je de term seksualiteit interpreteert.
    Geef een score van 0 (= totaal onbelangrijk: ik kan best zonder leven; het is het
    laatste wat mij bezighoudt) tot 10 (= uiterst belangrijk: seks en de gedachte aan seks beheerst mijn
    leven).
  • Hoe veroordelend ben je ten aanzien van seksuele handelingen?
  • Geef een score van 0 (= uiterst veroordelend: ik vind heel wat seksuele handelingen ziek en
    pervers; ik ben er niet op uit om grensverleggend gedrag te integreren in mijn eigen seksleven, maar
    vindt het ook abnormaal bij iemand anders) tot 10 (uiterst tolerant: ik sta voor alles open; alles
    kan zolang twee volwassenen erin toestemmen).

Uiteraard is de positie die je kiest afhankelijk van je levensfase en kun je bij voorbeeld nu ‘3’
scoren, terwijl je 20 jaar geleden ‘9’ had genoteerd.

Heb je de score bepaald? Denk er niet te lang over na. Het doet er volgens mij niet toe waar je jezelf
als therapeut situeert. Je mag ‘heel erg’ of ‘helemaal niet’ geïnteresseerd zijn in seks én je mag erg
veroordelend in elkaar zitten. Het is enkel belangrijk van jezelf te weten waar je je
bevindt, want van daaruit kun je inschatten bij wie je onmiddellijk aansluiting zal voelen en welke
verhalen meer een beroep zullen doen op je professioneel empathisch vermogen. Hoe beter je je eigen
positie kent, des te beter je kunt afwegen welke gevoelens je als ‘tegenoverdracht’ kunt benoemen en
welke emoties te maken hebben met de eigen seksuele bagage. Regelmatig zelfonderzoek – in gedachten of
tijdens intervisie – over je eigen normen, waarden en grenzen ten opzichte van seks komt de cliënt ten
goede.

De Belgische psychologe Chris Van de Veire verwoordde het mooi:

‘Er is geen enkel onderwerp dat zo beladen is als seksualiteit met normen en waarden, vragen van
goed en fout, geoorloofd en ongeoorloofd, noodzakelijk en verboden’ (Van de Veire, 2010).

Het is dan ook allerminst verwonderlijk dat dit thema regelmatige zelfanalyse vereist. En als je
zelfreflectie niet schuwt kan ik je nog het volgende aanbieden. Schrijf eens op wat op dit moment je
eerste associaties zijn bij het woord seks? Denk ook hier niet te lang over na. Heb je enkele woorden
opgeschreven, geef dan met een + (positief) of – (negatief) aan welke gevoelswaarde de opgeschreven
associatie op dit moment voor je heeft (IJf, 2006). Ga na of je jezelf hebt gecensureerd en sociaal
wenselijk hebt geantwoord. Bekijk daarna je antwoorden: wat zeggen de associaties over jouw kijk op
seks? Kun je iets afleiden over jouw normen en waarden?

Wanneer je de eigen seksuele bagage hebt onderzocht, kun je antwoorden op de vraag of je je cliënten
over het algemeen de kans geeft om hun seksuele zorgen te bespreken en met welke thema’s jijzelf
worstelt. Misschien ga je die thema’s in gesprekken met je cliënten uit de weg of reageer je (onbewust)
op een veroordelende manier.

De therapeut die afkeer voelt door wat er gezegd wordt over seks

Ik geef enkele voorbeelden en reik op basis daarvan handvatten aan die in mijn eigen praktijk hun
werking hebben bewezen.

Handvat 1 Verwijs door

De eerste vraag die je jezelf kunt stellen is: ervaar ik gevoelens van afkeer door wat de cliënt zegt
of door hoe hij het zegt? En heeft dat te maken met mijn eigen ‘seksuele bagage’?

Ik kan me voorstellen dat sommige therapeuten niet in detail op seksualiteit willen ingaan, omdat hen
dat niet ligt. Dat hoeft geen probleem te zijn als ze aan de cliënten de boodschap geven dat ze hun
seksuele bekommernissen bij een collega kunnen bespreken, indien ze dat wensen. Ik pleit er wel voor
om tijdens een eerste gesprek kort aan te stippen hoe het gaat op seksueel vlak. Vaak wordt tijdens de
intake een inschatting gemaakt van de aanmeldingsklacht en van het gehele functioneren in
verschillende levensdomeinen (werk, relaties, vrije tijd, gezin van oorsprong). Het lijkt me een
logische vraag om, zeker bij depressie of relatieproblemen, na te vragen hoe het in bed gaat. Dan is
de cliënt nog steeds vrij om een kort antwoord te geven (‘goed’/‘gewoon’/‘dat is privé’) of er
uitgebreid op in te gaan. Zo krijgt hij in elk geval impliciet de boodschap mee dat dit onderwerp
(later in de therapie) aangesneden mag worden. Zoals gezegd, bij jou of bij een collega na
doorverwijzing door jou.

Als je de gewoonte hebt om het therapeutisch proces strak te organiseren rondom de klachten, kan ik
begrijpen dat je er niet voor kiest om seksualiteit zomaar om het even wanneer aan bod te laten komen.
Precies daarom stel ik voor om er in het begin naar te vragen en het indien nodig op te nemen in het
behandelplan. Maar in dat geval is het de verantwoordelijkheid van de cliënt en moet deze de moed
hebben om zich met seksuele problemen aan te melden. Ik ben er eerder van overtuigd dat cliënten soms
met een ander visitekaartje binnenkomen (bijvoorbeeld vage depressieve klachten of
identiteitsproblemen) en pas na verloop van tijd meer beladen moeilijkheden durven bespreken − vaak
pas als het vertrouwen tussen de therapeut en de cliënt gegroeid is. Het kan dus gebeuren dat de
cliënt na verloop van tijd te kennen geeft dat er ook seksuele zorgen zijn waarvoor hij een oplossing
zoekt. Volgens mij is het wenselijk om op dat moment je probleemanalyse en behandelplan bij te
stellen, maar dan moet je de (indirecte) boodschap over seks wel gehoord hebben.

Een vergelijkbare oproep hoor ik in de behandeling van partnergeweld. Groen en Van Lawick (2007)
stellen voor om bij alle koppels die over ruzie spreken, expliciet na te vragen of er sprake is van
geweld en in welke zin. Dit vanuit de redenering dat partnergeweld zeer vaak voorkomt, maar dat
cliënten hierover vaak zwijgen uit schaamte. Ik vind dat therapeuten een poging mogen doen om het
praten over moeilijke onderwerpen te faciliteren: of het nu gaat over seksueel misbruik (als de cliënt
op een vage manier suggereert dat er grensoverschrijdend gedrag plaatsvond), over geweld tussen
koppels of over seksuele problemen. Het is bekend dat de meeste mensen een leven lang op een of andere
manier worstelen met seksuele frustraties. Mijn praktijkervaring leert me dat enkele gesprekken over
seks soms uiterst helend kunnen zijn. Het normaliseren van klachten, het plaatsen van problemen en het
openlijk bespreken op zich brengen vaak al een hele opluchting teweeg. Dit sterkt me in de overtuiging
dat het loont om de cliënt de boodschap te geven dat het onderwerp aan bod mag komen.

Handvat 2 Vertaal de boodschap

Als de cliënt iets zegt waardoor je overstuur raakt, kun je op verschillende manieren reageren.
Uiteraard hangt het van de concrete situatie af, maar meestal is het goed om een beetje tijd te
winnen. Ik heb wel eens de boodschap van de cliënt ‘vertaald’ in een versie waar ik, als therapeut,
beter mee kon leven en waardoor ik het zag zitten om de therapie verder te zetten.

Casus

Ik herinner me een koppel van in de veertig, dat op intake kwam vanwege een dreigende scheiding. De
man stond op het punt weg te gaan en de vrouw hoopte dat hij bleef. Hij was niet te spreken over
haar en al helemaal niet over hun seksleven. Op een gegeven moment zei hij tegen me: ‘Ze kan niet
pijpen en haar mond zal niet groter worden door hier bij u in therapie te komen of wel, madam?’ Daar
schrok ik toch even van.

Nu kun je argumenteren dat dit vooral grof is door de manier waarop hij het zegt, los van de seks.
Akkoord, maar doordat hij het zo bruut uitdrukte, flitste toch even dat beeld van die penis en die
zogezegde te kleine mond voor mijn ogen. Ik merkte op dat zijn vrouw totaal niet verbaasd was. Zij
wilde maar één ding: dat hij bleef. Ik heb toen even diep adem gehaald en gezegd dat ik begreep wat
hij wilde zeggen. Dat hij over vele dingen in de relatie ontevreden was, zeker over de seks, en dat
hij dacht dat in therapie komen niets ging opleveren. Anderzijds was hij toch meegekomen, wat te
prijzen was. Ik vroeg dus wat ik wel voor hen kon doen.

Achteraf gezien weet ik nog steeds niet of ik met deze interventie volgens het boekje heb gewerkt −
en de agenda van de therapie heb bepaald − of dat ik zijn opmerking heb vertaald in een zin waar
ikzelf mee verder kon. Dat ik dus eigenlijk meer mezelf heb geholpen op dat moment. Toen ik het
later met een collega besprak, bleek dat hij die uitspraak erg grappig vond. Totaal niet shockerend.
Zo zie je weer eens hoe subjectief alles is.

Soms voel je je overvallen door bepaalde boodschappen en kan het helpen om er even
omheen te fietsen om er later op terug te komen
. Je stelt als therapeut het onderwerp uit en
komt er later zelf op terug (zie voorbeeld).

Voorbeeld

Het komt regelmatig voor dat een collega van mij het intakegesprek doet en de cliënt nadien naar
mij doorverwijst. Als ik, als seksuologe, de cliënt voor het eerst zie en deze begint in detail
diens seksprobleem uit te leggen, zeg ik geregeld dat ik hoor dat het om een seksueel probleem gaat,
dat het zo dadelijk aan bod kan komen, maar dat ik eerst nog wat algemene vragen ga stellen, over de
relatie onder andere. Hoewel ik dit soort informatie over de cliënt al van mijn collega heb
vernomen, doe ik dit voor mezelf om iets langer aan elkaars aanwezigheid te wennen voordat we ingaan
op al die seksuele details.

Handvat 3 Blijf neutraal

Als cliënten op een exhibitionistische manier over hun seksleven vertellen, vragen therapeuten zich
soms af hoe ze hierop het meest adequaat kunnen reageren. Er iets van zeggen of beter niet? Ik vind
hier geen specifieke literatuur over, maar denk dat je best kunt terugvallen op je oorspronkelijke
grondhouding als therapeut. Vanuit psychoanalytische hoek noemt men dit welwillend neutraal zijn,
aanvaarden wat de cliënt zegt zonder goed- of afkeuring. De cliëntgerichte therapeuten spreken over de
basishouding van onvoorwaardelijkheid.

Ikzelf ben geen voorstander van het aansnijden van het metaniveau en bijvoorbeeld te zeggen dat je
het gevoel krijgt dat je cliënt ervan geniet om zoveel details uit te spreken. Hoe je het ook
formuleert, het klinkt volgens mij altijd verwijtend. Trouwens, als de cliënt ontkent, kom je ook geen
stap verder. Volgens mijn ervaring werkt het wel om neutraal te blijven en vriendelijk na te vragen
wat de cliënt juist nodig heeft. Vragen als: Wil je het vooral met me delen of heb je een
vraag naar verandering? Waaraan moeten we precies werken in onze gesprekken? Je vertelt me heel wat,
maar naar wat ben je op zoek: een goedkeuring? Een advies? Of wou je het enkel ventileren?

Zulke vragen brachten de therapie soms op gang.

Therapeuten nemen doorgaans een neutrale positie aan ten opzichte van theatraal of manipulatief
gedrag. Waarom dan niet bij exhibitionistische uitingen? Het blijft natuurlijk altijd de vraag of de
hypothese ‘de cliënt krijgt er een kick van om me zoveel details te vertellen’ te maken heeft met je
eigen ‘seksuele bagage’ of met de seksuele bagage van je cliënt. Dat vergt weer zelfonderzoek of een
bespreking in een intervisiegroep waar voldoende vertrouwen is.

Handvat 4 Trek grenzen

Een ander verhaal wordt het als cliënten daadwerkelijk over jouw grenzen gaan en je laat dit
gebeuren.

Stel dat een cliënt verliefd op je is en dat je reeds besproken hebt dat deze gevoelens oké zijn. Dat
jij niet verliefd bent, dat er geen liefdesrelatie mogelijk is, maar dat zijn of haar gevoelens worden
gerespecteerd. Maar de cliënt begint seksuele fantasieën te bespreken of bekijkt je op zo’n manier dat
je er ongemakkelijk onder wordt. Wat dan? Als je er een gewoonte van maakt niets te zeggen, dan geeft
dat je waarschijnlijk alleen maar meer ongemak.

In zo’n geval kun je misschien afspreken dat je liever hebt dat de cliënt zich niet zo in detail
uitdrukt. Dat de emoties oké zijn, maar dat het onaangenaam aanvoelt om er zo gedetailleerd op in te
gaan. Ik hoor soms therapeuten zeggen dat ze niet tijdig ingrijpen en dan verkrampen. Ik stel voor om
net zo te reageren in analogie met het gewone leven. Hoe zou je reageren?

Stel dat je een vrouw bent en een vriend vertelt je dat hij verliefd op je is. Oké, daar kun je
misschien mee leven. Stel nu, dat deze vriend op een onaangename wijze avances maakt of in detail z’n
seksuele fantasieën bespreekt. De meeste vrouwen zeggen dan toch: ‘Stop daar mee!’ Het enige verschil
met therapie is dat deze vrouwen hun grens op een duidelijke, maar niet-veroordelende manier geven.
Terwijl het in therapie vaak niet wordt aangepakt.

Het is een andere discussie of het al dan niet goed is om de therapie voort te zetten als de cliënt
verliefd is op de therapeut. Naar mijn bescheiden mening is het erg moeilijk om de therapie te stoppen
zonder de cliënt af te wijzen. Dus als je bepaalde grenzen stelt, en daartoe heb je als therapeut
zeker het recht, kan de therapie volgens mij wel worden voortgezet. Wel is het zo, dat zulke
therapieën het best meerdere malen in supervisie kunnen worden ingebracht.

Wat betreft het stellen van grenzen wil ik nog zeggen dat alles afhangt van de opleiding van de
cliënt. Soms is gewoon psycho-educatie nodig over wat nog wel kan en wat te ver gaat? In het verlengde
hiervan kan het voorkomen dat je als therapeut meemaakt dat een cliënt een erectie krijgt of zich wil
uitkleden om iets (een verwonding?) te tonen. Grenzen trekken is de boodschap. Eerst
een duidelijke grens, nadien mogelijk een bespreking. Doe je dit niet, dan bestaat het gevaar dat je
als therapeut wordt bevangen door gevoelens van walging.

De therapeut die zich ongemakkelijk voelt bij het onderwerp

In deze paragraaf gaat het niet zozeer over gevoelens van afkeer, maar van ongemak. Als therapeut wil
je tegenover je cliënt niet té openhartig over jouw privé-leven zijn − en al helemaal niet over je eigen
seksleven. En daar wringt precies de schoen, want bij gebrek aan een kader om seksualiteit te spreken,
voelt het soms alsof je iets over je eigen seksleven zegt door een bepaalde vraag te stellen of een
bepaald advies te geven. Het lijkt alsof je met je vraag duidelijk maakt wat jij wel of niet belangrijk
vindt bij seksualiteit en dat voelt ongemakkelijk aan. Daarom reik ik enkele theoretische kaders aan.

Handvat 1 Orden in je hoofd de seksuele problemen

Het eerste en meest algemene kader is de seksuele-responscyclus (figuur 1) van Masters en Johnson
(1970). Het kan je helpen om tijdens het verkennen van het probleem aan dit schema te denken en jezelf
de vraag te stellen: Over welk seksueel probleem heeft de cliënt het eigenlijk? Want
vaak verwoorden cliënten nogal vaag waarover het gaat.

Voorbeeld

‘Het lukt niet meer in bed’ of ‘Het werkt niet meer’. Maar wat bedoelen ze? Ik heb het al wel eens
meegemaakt dat ik ervan uitging dat er geen seksueel contact was tussen het paar omdat het ‘niet
meer ging’ volgens hen. Bij navraag bleek dat ze om de drie dagen vrijden en klaarkwamen, maar het
gevoel hadden dat het niet meer ging zoals vroeger.

Het is een heel ander verhaal als (A) een vrouw zegt ‘ik heb geen zin in seks, voor mij hoeft het
niet’, terwijl ze af en toe tegemoet komt aan het initiatief van haar man en dan erg geniet van
seks, maar toch bij het standpunt blijft dat ze gemakkelijk zonder seks kan leven. Of (B) als een
vrouw zegt ‘ik heb geen zin in seks, voor mij hoeft het niet’ en de ervaring heeft dat haar lichaam
nooit opgewonden reageert, dat penetratie pijn doet waardoor zij nog geen enkele positieve ervaring
heeft gehad.

Het is dus belangrijk dat je, als de cliënt hierover wil praten, navraagt wat
precies het seksuele probleem is. Op die manier begrijp je de cliënt beter en verbreek je het
isolement rond het seksuele probleem dat de cliënt ervaart. Precies bij deze probleemverkenning kan
het schema helpen.

Figuur
1
De seksuele-responscyclus van Masters en Johnson. Bron: Gijs, Gianotten, Vanwesenbeeck, &
Weijenborg, 2004.

Masters en Johnson tekenden in de jaren 60 van de vorige eeuw een overzichtelijke voorstelling waarin
verschillende fases van het seksuele reageren onderscheiden werden. Dit schema (aangevuld door Kaplan,
1979) is ondertussen achterhaald, maar daar kom ik zo dadelijk op terug. Ik vermeld het hier omdat de
voorstelling met afgebakende fases als hulpmiddel werkt om probleemverhalen te ordenen. Niet meer,
maar ook niet minder.

De eerste fase gaat over het verlangen naar of zin in seks. Dit wordt gevolgd door de fase van
opwinding, het stadium waarin het lichaam reageert met tekenen van seksuele opwinding: het vochtig
worden bij de vrouw en de erectie bij de man. Deze fase wordt gevolgd door de plateaufase, een fase
waar de opwinding vrij constant en hoog blijft. Hierna kan een orgasme optreden, dat gepaard gaat met
tal van spiercontracties in het lichaam en het subjectieve gevoel van orgasme. De laatste fase is de
fase van herstel. Dan treden er weer andere lichamelijke veranderingen op: de bloedtoevoer stopt onder
andere. Het is de fase waarbij seksuele stimulatie pijnlijk wordt in plaats van aangenaam.

Waarom is dit interessant? Omdat je met dit schema in je hoofd net zolang kunt doorvragen tot je weet
waar precies in de seksuele-responscyclus het probleem zich bevindt. Als een cliënt zegt ‘het gaat
niet meer in bed’ bedoelt hij wellicht dat hij niet meer klaarkomt (fase 4). De kans bestaat dat zijn
erectie onvoldoende is om te penetreren (fase 2). Misschien wil hij gewoon zeggen dat lichamelijk
alles ‘lukt’ in bed (vrijen en klaarkomen), maar dat het voor hem niet meer hoeft.

Waar ik een pleidooi voor houd, is dat je als therapeut de moeite neemt om een uitspraak in therapie
over seks in dezelfde mate te verkennen als je andere uitspraken zou verkennen. Uiteraard steeds
afgestemd op de wensen van de cliënt. Maar als de cliënt vertelt dat het ‘niet goed gaat op dat vlak’,
mag je er volgens mij van uitgaan dat hij ervoor kiest dat de therapeut begrijpt wat er wel en niet
gaat in bed. Of ten minste het aanbod krijgt. Om hier op een rustige manier zicht te krijgen, helpt
het om vragen te stellen met de seksuele-responscyclus in je achterhoofd (zie dialoog).

Dialoog tussen een 50-jarige cliënt (Cl) en therapeut (Th).
* Bij slappe verlammingen bestaat het klachtspecifieke gedeelte uit de sessies 3 tot en met 6.
CL Mijn vrouw is niet meer voor het
leven!
Th Wil je zeggen dat ze depressief
is?
Cl Neen, neen (lacht), dat ze niet voor…
je weet wel… voor contact is. Wij zeggen dat hier zo… niet voor het leven zijn.
Th Je vrouw wil geen seksuele contacten
meer?
Cl Inderdaad.
Th Jullie vrijen niet meer?
Cl Jawel, af en toe laat ze mij begaan,
maar ik merk dat het tegen haar zin is.
Th En dat vind je erg?
Cl Ah zeker.
Th En hoe merk je dat ze geen zin
heeft?
Cl Omdat ze niet meer… je weet
wel.
Th Niet meer wil vrijen?
Cl Ook, maar niet reageert zoals
vroeger.
Th Ze geniet er niet meer van zoals
vroeger?
Cl Geen hoogtepunt.
Th Je vrouw kan moeilijker klaarkomen
dan vroeger? Of niet meer klaarkomen?
Cl Niet meer de laatste tijd en daardoor
is ze minder voor het leven.

Handvat 2 Ken het verschil tussen ‘zin in seks’ en ‘opwinding’

Op het schema van Masters en Johnson is in de loop der tijd veel kritiek gekomen, omdat het veel te
normerend is. Het schrijft als het ware voor wat een ‘normaal’ seksueel proces is in tegenstelling tot
alle andere ‘abnormale’ seksuele gebeurtenissen. Destijds waren de sekstherapieën gericht op het
aanleren van een ‘normaal’ seksueel gedrag. Daardoor doet het schema te kort aan de individuele
verschillen en verschillen tussen mannen en vrouwen.

Daarom bied ik een recenter en tweede handvat aan: een schema dat libidoproblemen bij vrouwen
inzichtelijk maakt. Basson tekende in 2001 een cirkel als seksuele-responscyclus (figuur 2) in plaats
van de lineaire lijn van Masters en Johnson. Hij benadrukt dat je moet uitgaan van een beginsituatie
van seksuele neutraliteit. Pas wanneer iemand op zoek gaat naar of ontvankelijk is voor seksuele
toenaderingen, kan hij (of zij) − door psychologische en biologische invloeden − lichamelijke
opwinding ervaren. Dit lijkt evident, maar dit is het vaak niet voor cliënten. Heel
wat mensen blijven ervan uitgaan dat er iets aan de hand is als iemand niet geregeld zin in seks
heeft.

Figuur
2
De seksuele-responscyclus van Basson.

Laat me even inzoomen op de therapeutische relevantie van dit gegeven. Je kunt aan je cliënten vragen
welke stimulatie zij (vroeger) opwindend vonden en of het paar dit voldoende van elkaar weet. Nog
belangrijker is het om te spreken over ‘ontvankelijkheid’ voor de seksuele aanrakingen of
toespelingen. Mogelijke vragen in therapie zijn: Zijn jullie bereid om zin te krijgen?
Hoe zien jullie dat bij elkaar? Wanneer wordt er beslist een toenadering te staken, welke signalen
maken dat je stopt? Hoe staan jullie tegenover het idee van zin ‘maken’? Iets doen waardoor de zin
(misschien en hopelijk) wel komt. Hoe lang kun je proberen zin te maken en kun je na verloop van
tijd nog stoppen en de seks afblazen of lijkt dit voor jullie geen geschikte oplossing?
(Naar
Luyens, Vansteenwegen, & Bogaerts, 2002.)

Ik heb nog maar een klein stukje van Bassons cirkel besproken. Door ontvankelijk te zijn voor
seksuele stimuli, reageert het lichaam met seksuele opwinding en pas daarna, dus na de lichamelijke
verschijnselen van opwinding (lees het vochtig worden of erectie krijgen), volgt de fase van het
seksueel verlangen en opwinding. Dit leidt tot emotionele en lichamelijke bevrediging en mogelijk tot
emotionele intimiteit.

Dit theoretische schema bevestigt de klinische verhalen die zovele vrouwen vertellen, namelijk dat ze
weinig zin in seks voelen vóór het vrijen, maar wel goesting krijgen als ze aan het vrijen zijn.
Daarom is het een zeer boeiend schema om aan je cliënten voor te leggen. Het kan hun visie op
verlangen en opwinding verbreden, waardoor zij hun libidoverschil anders gaan bekijken. Mogelijke
vragen die je kunt stellen: Wanneer treedt bij jou (of bij je partner volgens jou) het
verlangen op? Waarom kan de een gemakkelijker initiatief nemen dan de andere? Hoe verweven zijn
verlangen en opwinding bij jou? Hoe verleiden jullie elkaar en wat werkt averechts? Kan de
herinnering aan goede seks jou opwinden of niet?

Het schema van Basson normaliseert het gebrek aan zin vóórdat het vrijen begint, terwijl vele paren
hier juist een probleem van maken en het zien als een kenmerk van een slechte seks of onvoldoende
passie. De theorie schept een kader om op een open, niet-veroordelende manier seksueel reageren te
bespreken. Zoals je ondertussen wel begrepen hebt, diagnosticeerden Masters en Johnson ten onrechte −
omdat zij uitgingen van het verlangen als allereerste fase − vele vrouwen met zogenaamde
libidostoornissen. Alsof de zin in seks er in de eerste plaats bij beide partners in dezelfde mate
moet zijn als voorwaarde om elkaar aan te raken en naar de tweede fase te kunnen overgaan.

Dus ook dit actuelere schema van Basson kan als achtergrondinformatie fungeren bij het bespreken van
seksualiteit. Nadat je aan de weet bent gekomen wat er precies aan de hand is op seksueel vlak, kun je
de cliënten uitnodigen om ruimer te denken over de complexe relatie tussen seksueel verlangen en
lichamelijke opwinding en het concept om open te staan om zin in seks te krijgen.

Handvat 3 Stel intimiteit bevorderende vragen

Uiteraard spelen de individuele psychologie en de relationele dynamiek een belangrijke rol in het
seksuele verhaal. De psychologische uitdieping die je als therapeut geneigd bent te doen (Hoe voel je je daarbij? Wat betekent dit voor je relatie? Welke betekenis heeft dit voor jou, als
vrouw? Als man?
) leidt uiteraard tot zinvolle interventies; dit is niet nieuw.

Maar ik behandel nog enkele andere mogelijkheden die een paar of een individuele cliënt op het spoor
zetten van intimiteit. Het zijn vragen die, door te zoeken naar een antwoord, intimiteitbevorderend
kunnen werken. Zeker als een paar in elkaars aanwezigheid naar het antwoord zoekt. Ik vond ze in een
boek van de Australische seksuoloog David Schnarch (2006):

Op welk ogenblik voel je je het meest verbonden met je partner? Dit kan een moment zijn voor of
tijdens of na het vrijen of totaal los van enige lichamelijkheid.

Ik herinner me een paar van wie de man verschillende momenten opnoemde – het kussen, vlak na het
vrijen, als zij was klaargekomen – en de vrouw dit beaamde en genoot van zijn opsomming. Bij een ander
koppel vertelde de vrouw dat zij zich het meest verbonden voelde als ze naakt bij elkaar in bed lagen,
vlak voor ze gingen slapen. Haar man haalde aan dat hij de verbondenheid voelde als hij in haar ogen
keek en zag hoe zij zich voelde. Hier was het contrast groot. Zij koos een lichamelijk moment en hij
een oogcontact ‘op afstand’. Toch voelde het voor allebei aan als ‘het dichtste moment’ en begrepen ze
dat ze het elk op een andere manier invulden, wat spanning in hun relatie veroorzaakte.

Een ander, mijn persoonlijk favoriete thema, dat je kunt voorleggen gaat als volgt:

Elk paar staat voor de evenwichtsoefening om tegelijkertijd trouw te zijn aan zichzelf en
tegemoet te komen aan de partner. Je wil enerzijds doen wat je zelf wilt en je eigen grenzen
bewaken, maar je wilt ook de partner een plezier doen. Sommige paren slagen erin om samen hun
grenzen te verleggen en te evolueren. Hoe doen jullie dit in het algemeen? Hoe doen jullie deze
evenwichtsoefening op seksueel vlak? Op welke manier ben je in bed trouw aan jezelf en op welke
wijze zet je een stap naar je partner?

Het zijn geen gemakkelijke vragen en het vergt van cliënten soms wat tijd om deze denkoefening te
maken. De uitdaging voor jou, als therapeut, bestaat erin dat je het koppel zelf nieuwsgierig maakt
naar hun eigen analyse, naar hun evenwichtsdans. Zo zoom je niet alleen in op wat er gebeurt op
seksueel vlak, maar neem je de relationele interactie onder de loep.

De hypothese van Schnarch is dat je een beter seksleven hebt als je voldoende opkomt voor je zelf,
voldoende eigenheid hebt opgebouwd én als je je voldoende kunt verbinden met iemand. Wie de
confrontatie durft aan te gaan, krijgt een hechtere en intiemere relatie en mogelijk betere seks. Hij
schrijft dat seks in een langdurige relatie gaat over angsten overwinnen − angst om te presteren,
angst om te falen, angst voor controleverlies en angst om gewoonten te moeten veranderen. De partner
‘kan meegaan in de angsten’ en ze zo bezweren, of kan de angst trotseren. Als partners elkaar nooit
angstig maken en altijd snel toegeven of als partners heel halsstarrig bij hun gelijk blijven, wordt
de relatie op termijn onbevredigend. De seksuele relatie ook.

Ik gebruik de theorie als een hypothese die ik aan het paar voorleg. Ik nodig hen uit om over dit
thema een standpunt in te nemen. In mijn praktijk maak ik het wel eens mee dat deze gezamenlijke
zoektocht intimiteitbevorderend werkt. Door deze zoektocht wordt duidelijk wat ze voor elkaar proberen
te doen – ook al kwam dit soms anders over − en hoe ze opkomen voor zichzelf.

De therapeut die seksuele verlangens koestert voor zijn cliënt

Tot zover de gevoelens van ongemak. Laat me nu inzoomen op seksuele verlangens die kunnen opduiken
tijdens een van je therapieën, misschien door iets wat over seks wordt gezegd, misschien alleen al door
de verschijning van de cliënt of door de intieme, vertrouwelijke relatie die tussen jou en je cliënt
ontstaat. Stel dat je op een bepaald ogenblik seksuele verlangens voelt voor een bepaalde cliënt. Je
denkt aan seks met je cliënt, je droomt ervan of je wilt het. Dat het geen denkbeeldige situatie is,
moge blijken uit het volgende citaat:

‘Afgezien van de prostitutie en de horeca zijn er weinig beroepsvelden waar zoveel gelegenheid is
voor het ontstaan van seksuele gevoelens en contacten als in de hulpverlening’ (Heemelaar,
1997).

Toen ik deze uitdagende stelling voor het eerst las, wilde ik weten hoe vaak het eigenlijk voorkomt
(seks tussen therapeut en cliënt) en of dit ooit onderzocht werd. In de vakliteratuur vond ik de
veelgenoemde schatting dat ongeveer 5 à 10 procent van de mannelijke hulpverleners wel eens erotisch
seksueel contact heeft gehad met één of meer (vrouwelijke) patiënten. Bij de vrouwelijke hulpverleners
ligt het percentage tussen de 0,5 en 1 (Lens & Van der Wal, 1997; Pope, Sonne, & Holroyd, 1996;
Trijsburg, Corey, Schneider-Corey, & Callanan, 1994). Het is een vage schatting en een weinig
gedefinieerd concept, maar het geeft aan dat het vrij veel voorkomt.

Als ik een lezing hou over dit thema, stel ik de aanwezige therapeuten soms de vraag wie van hen wel
eens een cliënt heeft horen zeggen dat hij of zij seksueel contact heeft gehad met een vorige therapeut.
Dan gaat er gemiddeld eenderde van de handen de lucht in. Dit is uiteraard geen wetenschappelijk bewijs
voor mijn betoog, dit is een selectieve bevraging, maar ik ga er wel van uit dat het regelmatig
voorkomt, al zullen de exacte cijfers nooit op tafel liggen.

Nu zou het voor jou en mij veilig en interessant zijn als er twee soorten therapeuten zouden bestaan.
‘Zij’ die gestoord zijn, gewetenloos, seksueel geobsedeerd én seksueel contact hebben met hun cliënten.
En ‘wij’ die plichtsgetrouw, evenwichtig en gewetensvol zijn én dus geen seksueel contact hebben met
onze cliënten. Ik vrees echter dat deze strakke tweedeling geen stand houdt.

Zoals Yalom (2001) schreef, zijn sterke seksuele gevoelens de normaalste zaak in de wereld van
therapie. Hoe kan het ook anders, gezien de bijzondere intimiteit tussen patiënt en therapeut? Cliënten
ontwikkelen vaak verliefde en seksuele gevoelens voor hun therapeut. Sommige vrouwelijke cliënten denken
dat hun seksualiteit het enige middel is waarmee ze hun dankbaarheid voor zoveel begrip kunnen tonen. De
dynamiek van een positieve overdracht is krachtig, waardoor sommige therapeuten in de problemen komen.
Yalom stelt voor om overdrachtsadoratie niet als een bewijs te zien van je onweerstaanbare charme, want
een ego dat dermate gestreeld wordt is kwetsbaar en vatbaar voor eigen seksuele verlangens. Zeker als
je, als therapeut, jezelf onaantrekkelijk vindt en geen bevredigend seksleven hebt, aldus Yalom (2001).
Je kent het spreekwoord: de gelegenheid maakt de grootste dief.

In dit spreekwoord is geen plaats voor ethiek en plichtsbesef − in een therapeutische setting hopelijk
wel. Ik verwacht dan ook dat ik een open deur intrap door te stellen dat het te allen tijde een
rampzalig keuze is om een seksueel contact aan te gaan met je cliënt, maar ik wil graag de aandacht
vestigen op een nieuw taboe. Heemelaar schrijft:

‘Seksueel contact tussen therapeut en cliënt is verboden, maar er is een nieuw taboe ontstaan bij
therapeuten, namelijk het niet mogen ervaren van seksuele gevoelens’ (Heemelaar, 1997).

Dit vind ik een ongunstige ontwikkeling.

Handvat 1 Voel wat je voelt zonder te veroordelen

Door de verbodssfeer (geen seks met je cliënten) is er bij sommige therapeuten verwarring ontstaan
tussen seksueel contact en seksuele gevoelens. Waar het eerste verboden is, is het laatste de
gewoonste zaak van de wereld. Je werkt met jezelf als instrument, waarbij echtheid als een belangrijke
eigenschap wordt gezien van de therapeutische relatie. Dit betekent dat je als therapeut tijdens de
therapie ook als seksueel wezen aanwezig bent en dat je hierop kunt worden aangesproken. Misschien wek
je seksuele gedachten op bij je cliënt, mogelijk zinspeelt je cliënt hierop. Soms duiken er gevoelens
op bij jou die je wegmoffelt of (onbewust) toch uitzendt? Waar ligt de grens tussen oprechte sympathie
en een therapeutisch bedoeld compliment en flirten? Het is zeer belangrijk dat je dit voor jezelf
analyseert en er bewust mee omgaat.

Het is gangbaar om intieme en seksuele gevoelens van je cliënten te aanvaarden en niet te
veroordelen. Therapie bestaat er in deze verlangens ‘te laten zijn’ en je cliënt uit te nodigen om
hier op een rustige, niet-veroordelende manier over te reflecteren. Cliënten krijgen vat op hun
emoties door er niet langer bang voor te zijn, door ze in alle openheid te mogen ervaren en ze op die
manier te leren aanvaarden. Therapeuten ook! Erkennen en aanvaarden van je seksuele gevoelens is ‘de
weg’ naar het hanteren van deze verlangens, schrijft Van de Veire (2010). Pope et al. (1996)
benadrukken het openstaan voor je eigen fantasieën en gedachten, maar ook voor de seksuele fantasieën
van je collega’s. Zij leggen uit waarom het zo lastig aanvoelt als je heftige emoties ondervindt. Je
gedrag kun je beheersen: je kunt beslissen om iets al dan niet te doen, bijvoorbeeld niet tegen je
cliënten zeggen dat je hen wilt kussen en niet dichterbij komen om te kussen. Gevoelens zijn evenwel
niet beheersbaar en juist dat maakt het bedreigend. Je kunt niet beslissen om iets niet meer te
voelen, ook al wordt dit zo vaak geprobeerd, met het risico op zelfbedrog en hypocriet gedrag. Vandaar
het pleidooi om het nieuwe taboe te doorbreken.

Het nieuwe taboe (het doen alsof seksuele gedachten en verlangens niet voorkomen) parachuteert ons
terug naar de jaren 20 van de vorige eeuw, werd toen beschouwd als ‘een negatieve biologische drift’ −
iets natuurlijks, misschien wel dierlijks, dat opborrelt en dat je zo goed als je kon, moest
onderdrukken. De religie hielp je daarbij door te spreken over ‘zonde’ en de wetgevers door
regelgeving en straf. Pas in de jaren 70 en 80 veranderde dit beeld en werd de lichamelijke drift
enkel ‘de mogelijkheid’ voor seks genoemd. Het belang van psychologische beslissingsprocessen en
sociale aspecten werd duidelijk en het accent kwam ten volle te liggen op de individuele
verantwoordelijkheid en de keuzemogelijkheid van de persoon zelf (IJf, 2006).

Ik maak deze uitweiding omdat het wel lijkt alsof sommige therapeuten nog in de jaren 20 leven en
seksuele verlangens beschouwen als iets onaangenaams en ongepast wat zo snel mogelijk en in alle
stilte onderdrukt moet worden, terwijl het ervaren van seksuele tintelingen op zich oké is en niet
ontkend mag worden. Het biedt de mogelijkheid om rustig te bekijken en te bespreken wat je ermee kunt
doen. In het beste geval doven de verlangens uit omdat je het geheim en de spanning niet langer alleen
draagt en enkele collega’s van achter je schouders meekijken naar wat er gebeurt in de sessie. Het
doel van herhaaldelijke besprekingen is dat de therapie op een professionele wijze kan verdergaan en
er geen flirterige sfeer ontstaat. Als de therapeut opgewonden of verliefd blijft en zelf aanvoelt dat
deze gevoelens de therapeutische relatie vertroebelen, kan er doorverwezen worden naar een collega. Al
zal dit goed voorbereid moeten worden zodat de cliënt het niet verkeerd begrijpt (het niet opvat als
een uitnodiging voor een relatie) en zich niet persoonlijk afgewezen voelt door de beëindiging van de
therapie.

Handvat 2 Creëer openheid tijdens een intervisie

Eerlijkheid tegenover jezelf en jezelf toelaten te voelen wat je voelt is één, gebruikmaken van
intervisiegroepen of besprekingen met collega’s is een ander verhaal. Dit tweede punt is volgens mij
nog onvoldoende geaccepteerd in ons vak, ondanks het feit dat het algemeen bekend is dat intervisie de
therapeut enorm helpt en daarnaast in het belang van de cliënt is. Misschien denk je nu: dit is toch
niet nieuw. Daar heb je inderdaad gelijk in, maar ik vraag me af hoeveel intervisiegroepen dit
onderwerp uitgebreid bespreken. En ook zou ik graag willen weten hoe een intervisiegroep zou reageren
als een collega-therapeut zegt dat hij, als hij daartoe de kans had, met twee van zijn cliënten naar
bed zou willen gaan. Zou de groep hem prijzen om zijn oprechtheid en openheid, en hem een gezonde man
en zeer bekwame therapeut noemen door wat hij net zei? Of zou hij met achterdocht bekeken worden? Wel
positief dat hij het openlijk zegt, maar toch…

Seksueel contact is ‘over de grens’, daar is iedereen het over eens. Maar het debat hierover raakt
aan een ruimere discussie van gedragingen die ‘op de grens’ liggen. Ik hoor bijvoorbeeld therapeuten
vertellen dat sommige cliënten bij het afscheid zelf het initiatief nemen om een kus op de wang te
geven. Dat sommige therapeuten dit niet echt appreciëren, maar evenmin durven zeggen dat de cliënt dit
niet meer mag doen.

Een ander voorbeeld: kan een therapeut een arm leggen om een cliënt die huilt? Een hand leggen op
haar been? Zelf sta ik heel huiverachtig tegenover elk lichamelijk contact, behalve het geven van een
hand. Maar het allerbelangrijkste lijkt me dat de discussie wordt gevoerd over ‘de kus’ en ‘het hand
op de schouder’ en dat er per geval wordt geanalyseerd wat het betekent, wat de gevaren zijn, wat het
beste is. En hoe je je grenzen het beste aan je cliënt kenbaar kunt maken. Keer op keer, in alle
openheid, samen met je collega’s in een vertrouwde sfeer. Of, als er daar onvoldoende vertrouwen is,
kan het aan bod komen in een individuele therapie.

Er zal altijd wel verschil van mening bestaan tussen therapeuten over de gedragscode ten opzichte van
de cliënt. Deze gedragscode is onderhevig aan de tijdgeest en de hype in de wereld van de
psychotherapie. Daardoor zullen nooit scherpe grenzen vastgelegd kunnen worden over wat geoorloofd is
of niet.

Hopelijk en waarschijnlijk willen de meeste therapeuten niet onmiddellijk naar bed met hun cliënten
en ontstaat er in eerste instantie een bepaalde aantrekkingskracht. Maar sommige therapeuten hanteren
op dat moment het kader iets losser zonder dat er grensoverschrijdende gedragingen plaatsvinden.
Hierna gaan ze misschien een stap verder en een daarna nog een stap…

Het is belangrijk om over tal van deze gevoelens en tussenstadia in alle openheid te spreken. En
juist daarvoor zijn intervisiegroepen en collega’s bijzonder geschikt.

Besluit

Het was de bedoeling om je in deze tekst te verleiden om je eigen positie te onderzoeken ten opzichte
van het belang van seks op dit moment in je leven. Om even stil te staan bij je eigen normen over
‘goede’ en ‘normale seks’. Kortom, een zicht te krijgen op je eigen seksuele bagage om van daaruit de
vraag te stellen of je cliënten wel voldoende kans geeft om hun seksuele zorgen te bespreken. Vooral als
je ervan uitgaat dat zij vaak een drempel moeten overwinnen en jouw steun hierin nodig hebben. In die
zin is dit artikel een aanmoediging om cliënten die dit wensen, meer gelegenheid te geven om hun
seksuele problemen te bespreken.

Deze tekst is tevens een pleidooi om te aanvaarden wat je voelt voor je cliënten en dit te hanteren met
het oog op het vermijden van elke vorm van seksueel contact. Het bespreken van je eigen ambivalente
gevoelens en het creëren van een open, veilige sfeer tijdens intervisie lijkt hierbij cruciaal. Het is
jammer dat er in de opleidingen psychotherapie zo weinig aandacht wordt besteed aan dit onderwerp. In
elk geval hoop ik de reflectie en discussie bij deze te bevorderen.

Summary

This article purposes to give therapists more awareness in dealing with sexual feelings, within and
outside the therapeutical context. The author asks the reader to explore his or her own values and norms
about sexuality en gives a theoretical framework and concrete pointers about how to address feelings of
discomfort, disgust or sexual attraction.

Referenties

Basson, R. (2001). Human
sex-response cycles.

Journal of sex and marital therapy, 27(1), 33-43.

Gijs, L., Gianotten, W., Vanwesenbeeck, I., & Weijenborg, P. (red.) (2004). Seksuologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Groen, M. & Lawick, J. van (2007). Intieme oorlog. Over de kwetsbaarheid van
familierelaties.
Amsterdam: Van Gennep.

Heemelaar, M. (1997). Seksualiteit, intimiteit en hulpverlening. Houten/Diegem:
Bohn Stafleu van Loghum.

IJf, M. (2006). Sexcounseling. Handleiding voor seksuologische hulpverlening.
Assen: Van Gorcum.

Kaplan, H. (1979). The new sex therapy. New York: Brunner/Mazel.

Lens, P. & Wal, G. Van der (red.) (1997). Problems Doctors. A conspiracy of
silence.
Amsterdam: IOS Press.

Luyens, M., Vansteenwegen, A., & Bogaerts, F. (2002). Het seksuele verlangen. Terugblik en
pragmatisch perspectief. In: A. Vansteenwegen & J. van Bussel (red.), Seksuologie
vandaag
(pp. 103-112). Leuven: Peeters.

Masters, W.H. & Johnson, V.E. (1970). Human sexual inadequacy. Boston:
Little, Brown.

Pope, K.S., Sonne, L., & Holroyd, J. (1996). De seksuele gevoelens van de
psychotherapeut. Hanteren in plaats van ontkennen.
Lisse: Swets & Zeitlinger.

Schnarch, D. (2006). Sex drive. Zo houd je je seksuele relatie boeiend. Tielt:
Lanno.

Trijsburg, R.W., Corey, G., Schneider-Corey, M., Callanan, P., (1994). Issues and
ethics in the helping professions
(4e druk). Pacific Grove: Brooks/Cole (recensie).

Yalom, I.D. (2001). Therapie als geschenk. Leuven: Van Halewyck.

Veire, C. Van de (2010). Omgaan met seksuele gevoelens van hulpverleners.
http://users.skynet.be/kern/omgaan%20met%20seksuele%20gevoelens%20van%20hulpverleners.pdf
[geraadpleegd op 10 juni 2010]

Icoon

DT-31-1-82.pdf 537.34 KB 919 downloads

Praat jij over seks met je cliënten? ...