Jaargang 35 (2015)
Nummer: 4
Artikel: 7

Icoon

DT-35-4-7.pdf 495.40 KB 430 downloads

Over waarheidsvinding en onjuiste veronderstellingen ...

Wij waarderen de notitie van Corine de Ruiter in het derde nummer van Directieve therapie van dit jaar, omdat die ons aanzet tot kritisch reflecteren op ons werk. Het programma Kinderen uit de knel (van Lawick & Visser, 2014) is een levend programma, geen dichtgetimmerd draaiboek, waardoor aanpassingen mogelijk zijn. De Ruiter (2015) maakt zich zorgen dat het programma Kinderen uit de knel te weinig effect zal sorteren in vechtscheidingen, omdat het programma te weinig oog zou hebben voor geweld in gezinnen en de gevolgen daarvan. Ook veronderstelt zij dat de stem van kinderen onvoldoende gehoord wordt. Zij gaat ervan uit dat onvoldoende rekening is gehouden met de vooral Noord-Amerikaanse wetenschappelijke literatuur, waarin te vinden is dat bij vechtscheidingen vaak een geschiedenis is van geweld in de relatie. Tegen de onderbouwing van haar kritische beschouwingen menen wij echter een aantal tegenwerpingen te moeten maken.

Allereerst is De Ruiter niet accuraat in het weergeven van ons programma. In haar notitie plaatst zij bijvoorbeeld de presentatie van de kinderen in sessie 8. In het programma is deze presentatie heel bewust in sessie 6 geplaatst, zodat in de laatste twee sessies het effect van de presentaties verwerkt kan worden. De presentaties van de kinderen leiden bij de ouders vaak tot reflecties op hun gedrag als ouder en tot inzichten over wat de kinderen nodig hebben. Ook geeft De Ruiter oefeningen foutief weer. Wij zouden daar niet over vallen als er niet ook een aantal andere, meer fundamentele zaken zijn waar zij onze visie en praktijk niet goed weergeeft.

Zo stelt De Ruiter op p. 220: ‘[De auteurs] gaan er expliciet van uit dat beschuldigingen van kindermishandeling in het kader van een vechtscheiding vals zijn, en omarmen het inmiddels door de empirie volledig achterhaalde concept van het “ouderverstotingssyndroom”.’ Beide stellingen zijn onjuist. Wij betogen in de beschrijving van het programma Kinderen uit de knel nergens dat wij ervan uitgaan dat beschuldigingen van kindermishandeling in het kader van een vechtscheiding vals zijn. Wij gaan daar ook helemaal niet van uit. Natuurlijk doen wij zo goed mogelijk aan feitenonderzoek en waarheidsvinding, via kinderen, ouders, hun netwerk en professionals. In de jungle van de meerstemmigheid en tegenstrijdige ‘feiten’ is het echter moeilijk om een eenduidige waarheid vast te stellen. Onze leidraad is daarbij steevast de veiligheid en ontwikkeling van het kind (zie onder andere: van Lawick & Visser, 2014, pp.51-55). Wij stellen inderdaad expliciet dat we geen risicotaxatie-instrument gebruiken. Wij vinden het gebruik van een risicotaxatie-instrument goed in een forensische context, maar wij maken duidelijk dat dit niet geldt voor de context van vechtscheidingen. Daar werkt een gestructureerde risicotaxatie juist escalerend. Wij richten ons op het vergroten van het vermogen van ouders om een veilige context te creëren, waarin hun kind zich goed kan ontwikkelen (Harnett, 2007; van Lawick & Visser, 2014, p.52). En natuurlijk monitoren wij in het project nauwgezet via de kinderen en het gedrag van ouders of de ouders inderdaad deze verantwoordelijkheid gaan nemen.

Dat wij het ‘ouderverstotingssyndroom’ zouden omarmen is onjuist. Wij zetten ons juist sterk af tegen de gebruikelijke interpretatie van die term en stellen op pp.32-33: ‘Wij vragen ons af waarom het kind dan een label krijgt: een oudervervreemdings- of ouderverstotingssyndroom. Wij menen dat het kind hier zelf uit beeld raakt […] Juist kinderen kunnen niet in twee waarheden blijven wonen en het is een uiterst overlevingsmechanisme om voor een van de waarheden te kiezen.’ Wij verwijzen naar ouders die zich van elkaar vervreemden en niet naar het kind, en daarmee is de stelling van De Ruiter onjuist, want uit zijn verband gehaald.

De evidentie voor het parent alienation syndrome is inderdaad zwak (Johnston, 2003) en de meest recente uitkomst die wij kunnen vinden is dat ‘Johnston’s results produced a much more complex model […] comprised of actions by both parents’ (Dutton, Corvo, & Hamel, 2009). Beide ouders dragen bij aan de keuze die een kind maakt, die kan samenhangen met kindermishandeling en verwaarlozing, maar vaak ook met parentificatie en disfunctioneel ouderschap (Johnston, Walters, & Olesen, 2005). Wanneer De Ruiter vraagt erop te letten dat een kind zijn vader of moeder niet wil zien (wij komen beide tegen in ons project) omdat er daadwerkelijk sprake is geweest van mishandeling of verwaarlozing, dan zijn wij dat geheel met haar eens. Natuurlijk is het belangrijk daar een zo getrouw mogelijk beeld van te vormen. De Ruiter stelt vervolgens: ‘In de periode voordat de ouders uiteindelijk bij Kinderen uit de knel terechtkomen, is het diagnostisch onderzoek niet of nauwelijks gericht geweest op geweld in het gezin, terwijl dit gezien de hoge prevalentie van geweld (50%) in deze gezinnen wel aangewezen is’ (de Ruiter, 2015, p.221). Wij vragen ons af op welke gegevens deze stelling gebaseerd is. Het is onze ervaring dat veel verwijzingen komen van een Veilig Thuis (voorheen AMK), via de Kinderbescherming, van het Kinder- en Jeugdtraumacentrum en van het Lorentzhuis zelf, nadat er uitvoerig onderzoek is gedaan naar geweld in het gezin, maar steeds met een complexe uitkomst. Een voorbeeld: We kregen te maken met de verwijzing van een gescheiden gezin dat verstrikt was in een strijd en waarbij een dochter jaren geleden haar vader betichtte van seksueel grensoverschrijdend gedrag in een weekend dat zij bij hem was. Na aangifte is deze beschuldiging op alle mogelijke manieren onderzocht door gespecialiseerde onderzoekers, zonder dat dit heeft geleid tot een duidelijk beeld of een duidelijke uitkomst. De zussen van deze dochter stellen dat het niet klopt wat hun zus heeft gezegd, omdat hun vader zoiets nooit zou doen. Zij kiezen voor hun vader en willen hun moeder (die hun zusje steunt) niet meer zien. Het gevolg is dat iedereen lijdt. Het gaat niet goed met de kinderen. Geen enkele behandeling heeft resultaat. Wanneer de vader tegen ons zegt in de intake: ‘Ik ben van alles vrijgesproken, dus is het wel duidelijk dat er niets is gebeurd’, zeggen wij: ‘Er is geen wettelijk bewijs, maar dat wil niet zeggen dat er niets gebeurd is. Wij waren er immers niet bij. Maar jullie lijden allemaal. Het gaat met alle drie uw dochters niet goed, jullie zijn ziek van alle stress, hebben vier advocaten en gaan gebukt onder financiële problemen ten gevolge van alle gerechtelijke procedures. Als ook uw jongste dochter mee wil doen met het project en haar vader hier wil ontmoeten, willen we kijken of deze groepsaanpak helpt om de stress te verlagen. Maar wij volgen de kinderen, en dwingen hen nooit tot contactherstel. Soms willen kinderen zelf weer contact, en dan willen wij hen daarin steunen, maar soms willen zij echt geen contact, dan volgen wij hen ook.’ Dit is slechts één voorbeeld uit vele.

Op pagina 221 geeft De Ruiter kritiek op ‘veel professionals’ die uitgaan van valse of overdreven beschuldigingen van huiselijk geweld. We krijgen de indruk dat ze haar kritiek op deze professionals ook van toepassing vindt op het programma Kinderen uit de knel. Als auteurs van dat programma onderschrijven wij juist het belang van feitenonderzoek en het serieus nemen van signalen en beschuldigingen van geweld. Regelmatig is er geweld in de geschiedenis. Geen actueel geweld, want dat is zelfs een contra-indicatie voor deelname aan Kinderen uit de knel. Wij besteden in ieder geval aandacht aan geweld, in de intake, wanneer we vragen naar schokkende gebeurtenissen, en in de groep, wanneer we spreken over triggers van escalaties en hoe daaraan te werken. Daarnaast zijn er per direct crisisgesprekken met ouders, kinderen, school, sociaal netwerk en omringende professionals die zijn gericht op veiligheid bij actuele zorgen over geweld.

Om aan te geven hoe serieus geweld in gezinnen genomen moet worden, verwijst De Ruiter naar het gegeven dat geweld bij minimaal 50% van de vechtscheidingen een rol speelt. Maar in een kritisch artikel van Dutton et al. (2009), waarin de claims van onder andere Johnston (1994) en Johnston en Campbell (1993) op dit gebied worden onderzocht, worden serieuze vraagtekens gezet bij deze uitkomsten. De Ruiter definieert ook niet over welk geweld zij het precies heeft. Dat is ook wel tekenend voor de dialoog over dit onderwerp in het algemeen. Steeds opnieuw wordt deze dialoog aangaande geweld in families vertroebeld, omdat de term ‘geweld’ heel verschillend wordt gebruikt en geïnterpreteerd. Gaat het om fysiek geweld? Terroriserend geweld of situationeel geweld? Eenzijdig of wederkerig geweld? Psychologisch en emotioneel geweld? Verwaarlozing? Seksueel geweld? Stalking? We weten inmiddels dat bij geweld tegen kinderen de emotionele verwaarlozing de meeste schade toebrengt aan de ontwikkeling, meer dan fysiek geweld of seksueel misbruik (Hildyard & Wolfe, 2002; Hovens, 2015)). En juist bij vechtscheidingen is de ouder-kindrelatie van mindere kwaliteit (Amato, 2000). Kortom, bij actueel geweld is de eerste focus het stoppen van het geweld en de zorg voor veiligheid. In de intake wordt aandacht besteed aan mogelijk geweld in de voorgeschiedenis en hoe daar rekening mee te houden gedurende de therapie. Door verder te focussen op het vergroten van veilig en positief gedrag van de ouders tegenover de kinderen, wordt ook afname van emotionele kindermishandeling en verwaarlozing een belangrijk doel.

Verder lijkt De Ruiter te veronderstellen dat het programma altijd toewerkt naar co-ouderschap, waarbij ouders als een team samenwerken. Dit doet het echter niet. In de opzet van het programma is het door Lieve Cottyn (2009) zo mooi gedefinieerde ‘parallelle solo-ouderschap’ omarmd als een goede uitkomst van dit project. Juist wanneer een relatie veel escalaties en geweld heeft gekend, helpt het als ouders elkaar kunnen loslaten. En wij zien genoeg in het half jaar dat ons project duurt om vast te stellen of beide ouders voldoende in huis hebben voor ouderschap dat goed genoeg is. In de meeste gevallen is dat zo. En waar ongerustheid ontstaat of blijft bestaan, worden stappen genomen die passen bij de meldcode kindermishandeling.

Tot slot: In de complexe en veeleisende problematiek van vechtscheidingen, waar zo veel kinderen onder lijden, hebben wij dialoog en samenwerking nodig. Wij hopen dat deze reactie daar ook aan bijdraagt.

Referenties

Amato, P. R. (2000). The consequences of divorce for adults and children. Journal of Marriage and Family, 62, 1269-1287.

Cottyn, L. (2009). Conflicten tussen ouders na scheiding. Systeemtheoretisch Bulletin, 27, 131-161.

de Ruiter, C. (2015). Het programma Kinderen uit de knel in de knel. Directieve Therapie, 35, 219-223.

Dutton, D. G., Corvo, K. N., & Hamel, J. (2009). The gender paradigm in domestic violence research and practice, part II: The information website of the American Bar Association. Aggression and Violent Behavior, 14, 30-38.

Harnett, P. H. (2007). A procedure for assessing parents’ capacity for change in child protection cases. Children and Youth Services Review, 29, 1179-1188.

Hildyard, K. L., & Wolfe, D. A. (2002). Child neglect: Developmental issues and outcomes. Child Abuse & Neglect, 26, 679-695.

Hovens, J. G. F. M. (2015). Emotional scars: impact of childhood trauma on depressive and anxiety disorders.  Leiden: Department of Psychiatry, LUMC, Leiden University.

Johnston, J. R. (1994). High conflict divorce. Children and Divorce, 4, 165-182.

Johnston, J. R., & Campbell, L. E. G. (1993). Parent-child relationships in domestic violence families disputing custody. Family and Conciliation Courts Review, 31, 282-298.

Johnston, J. R. (2003). Parental alignments and rejection: An empirical study of alienation in children of divorce. Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law Online, 31, 158-170.

Johnston, J. R., Walters, M. G., & Olesen, N. W. (2005). Is it alienating parenting, role reversal or child abuse? A study of children’s rejection of a parent in child custody cases. Journal of Emotional Abuse, 5, 191-218.

van Lawick, J., & Visser, M. (2014). Kinderen uit de knel: Een interventie voor gezinnen verwikkeld in een vechtscheiding. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Icoon

DT-35-4-7.pdf 495.40 KB 430 downloads

Over waarheidsvinding en onjuiste veronderstellingen ...