A. Crabtree, Animal magnetism, early hypnotism, and psychical research, 1766–1925: An annotated bibliography. White Plains, New York: Kraus International Publications, 1988, 552 blz. C. Goettman, G.B. Greaves & P.M. Coons, Multiple personality and dissociation, 1791–1990: A complete bibliography. Privé-uitgave, verkrijgbaar bij G.A. Greaves, Ph.D., 529 Pharr Road, Atlanta, GA, 30305, USA; 1991, 94 blz.
Wie geïnteresseerd is in de wortels van de moderne psychotherapie en de dynamische psychiatrie doet er goed aan zich te verdiepen in de fascinerende geschiedenis van het dierlijk magnetisme en de hypnose. Ellenbergers The discovery of the unconscious (1970) is een van de belangrijkste werken waarin hier uitvoerig aandacht aan wordt besteed. De lezer wordt in dergelijke boeken uiteraard geconfronteerd met een selectie door de auteur van het oorspronkelijke materiaal. Er blijft altijd behoefte aan het raadplegen van de bronnen.
Crabtree heeft een uitvoerig geannoteerde bibliografie geschreven, die hierbij onmisbare diensten verricht. In dit prachtig uitgegeven boek heeft hij zo’n 1990 werken in kaart gebracht die gepubliceerd zijn tussen 1766 – het jaar waarin Mesmers dissertatie over de invloed van de planeten op het lichaam werd uitgegeven – en 1925. (Na 1925 verschenen nauwelijks meer publikaties over dierlijk magnetisme, de studie van hypnose ging een nieuwe fase in – laboratoriumonderzoek en statistische procedures gingen de boventoon voeren – en ook voor de studie van parapsychologische verschijnselen brak een nieuw stadium aan.)
Het boek begint met een uitstekende historische inleiding, waarin aandacht wordt besteed aan Mesmer en aan Marquis de Puységur, een vooraanstaande leerling van Mesmer. Puységur ontdekte een veranderde bewustzijnstoestand die hij de ‘magnetische slaap’ en later ook wel het ‘magnetisch somnambulisme’ noemde. Hij zag deze magnetische slaap en de normale wakende toestand als ‘twee verschillende bestaanswijzen.’ Zijn psychologische benadering van het dierlijk magnetisme leidde tot nieuwe theorieën over dit verschijnsel, waarin termen als ‘kunstmatig somnambulisme’ en ‘hypnose’ een centrale rol gingen spelen.
Crabtree bespreekt vervolgens de psychologische, medische en parapsychologische benaderingen die direct uit de ontdekking van het dierlijk magnetisme zijn voortgekomen. Hij schenkt bijzondere aandacht aan Pierre Janet, van wie het begrip ‘onderbewuste’ afkomstig is. ‘Zijn baanbrekende werk op dit gebied heeft de ontwikkeling mogelijk gemaakt van alle moderne psychotherapieën die uitgaan van de werkelijkheid van een onbewust domein van mentale en emotionele activiteiten die het alledaagse leven van de mens beïnvloeden.’ Deze invloed strekte zich uit tot Freud, in wiens vroege werk eveneens de sporen van de magnetisch-hypnotische traditie met zijn geleidelijke onthulling van een onbewust psychisch leven aangetroffen worden. Vervolgens biedt Crabtree een uitstekende verklarende woordenlijst, die het bestuderen van de bibliografie zeer ten goede komt. In de geannoteerde bibliografie zelf heeft Crabtree bij elk werk aangegeven of het betrekking heeft op hypnose en magnetisme danwel op de parapsychologie. Bij tal van werken is dit zijn enige toelichting. Naarmate hij meer belang aan een bepaalde publikatie hecht, levert hij uitvoeriger commentaar (met een maximale omvang van ongeveer één bladzijde). Het boek heeft een namenregister, een zakenregister en een bijzonder handig titelregister.
De bibliografie van Goettamann, Greaves en Coons over de multiple-persoonlijkheidsstoornis (MPS) en dissociatie valt qua vormgeving – het is een eenvoudige ringband-uitgave – in het niet bij de schitterende gebonden uitgave van Crabtree. Ook de inhoud is eenvoudiger: de in totaal 1411 referenties zijn niet voorzien van enig commentaar en per rubriek slechts alfabetisch (in plaats van chronologisch) geordend. Dit neemt niet weg dat het een onmisbaar werk is voor de serieuze onderzoeker van dissociatie en de dissociatieve stoornissen, in het bijzonder de MPS. Het is opvallend hoezeer deze stoornis domineert in deze bibliografie. Van de in totaal 1411 genoemde boeken, hoofdstukken en artikelen hebben er 847 betrekking op PMS, 26 op fugues, 138 op depersonalisatie en derealisatie, 333 op dissociatie en amnesie, en 67 op de medisch-juridische aspecten van deze onderwerpen. Hoewel er steeds meer op gewezen wordt dat de posttraumatische stress-stoornis (PTSS) ook dissociatieve kenmerken heeft, zijn referenties over PTSS alleen opgenomen wanneer zij duidelijk op deze dissociatieve kenmerken betrekking hebben. Bronnen over het somnambulisme, dat zo’n vooraanstaande plaats in de Franse literatuur over dissociatie inneemt, zijn in de rubriek van dissociatie en amnesie geplaatst.
Op grond van een analyse van het betrokken materiaal poneren de auteurs de volgende stellingen: (1) de belangstelling voor MPS en dissociatie nam sterk af met Bleulers introductie (in 1911) van het schizofrenie-begrip; (2) onder invloed van Pierre Janet, William James en Morton Prince, bereikte de toendertijd bestaande belangstelling van MPS en dissociatie zijn hoogtepunt rondom de eeuwwisseling; (3) de huidige belangstelling voor MPS werd in hoge mate gestimuleerd door de gelijktijdige publikatie, in 1980, van een aantal belangrijke artikelen over dit onderwerp; (4) als gevolg van de intensieve bestudering van deze onderwerpen, het omvangrijke aantal publikaties op dit terrein, de hechte organisatie van de klinische praktijk en het wetenschappelijk onderzoek, en de herontdekking van de negentiende-eeuwse Franse wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp, zullen MPS en dissociatie hoogstwaarschijnlijk een vast thema in de psychiatrie bijven. De derde stelling verdient enig kritisch commentaar: zeker als twee van de vijf vermelde publikaties in 1980 van de auteurs zelf afkomstig zijn, is enige relativering op haar plaats. De belangstelling voor MPS is naar mijn indruk vooral opnieuw gewekt door de uitgave Ellenbergers boek in 1970, van Sybil in 1973, van Hilgards Divided consciousness in 1977, en van enkele bijdragen van Nemiah aan invloedrijke psychologische en psychiatrische handboeken in 1979 en 1980. Ten slotte zou een stelling over het achterblijven van de belangstelling in Europa (wellicht met uitzondering van Nederland) interessant zijn geweest.
De auteurs merken op dat zij voor de eenvoudige uitgave van hun bibliografie hebben gekozen, onder meer omdat zij zo met relatief weinig kosten regelmatig nieuwe, bijgewerkte versies kunnen publiceren. Het is te hopen dat zij ook een geannoteerde uitgave overwegen en in de toekomst registers opnemen.
Referentie
Ellenberger, H. F. (1970). The discovery of the unconscious . New York: Basic Books.