Tonja Kivits (1992). Geschiedenis van de psychologie. De ontwikkeling van de geesteswetenschappen vanaf de Grieken tot heden. Utrecht: Het Spectrum. 284 p.
Een goede Nederlandstalige inleiding in de geschiedenis van de psychologie is nooit weg. De geïnteresseerde lezer heeft al de beschikking over ten minste twee fraaie boeken over dit onderwerp; dat van Sanders, Eisinga en Van Rappard (1976) en, recenter, dat van Boon (1989). Maar vooruit, daar kan nog wel iets nieuws bij, vooral als de tekst voor ‘het algemene lezerspubliek’ is bedoeld.
De Lacaniaanse psychotherapeute Tonja Kivits schreef een 284 pagina’s tellende Aula-pocket over de geschiedenis van de psychologie. Die geschiedenis bestaat uit vijf delen. Deel een en twee omvatten samen ruim tachtig pagina’s, zijn isagogisch bedoeld en handelen over de filosofie, in het bijzonder de oude wetenschap (Grieken, sofisten) en het ontstaan van de moderne wetenschap (een willekeurige greep namen: Augustinus, Descartes, Hobbes, Mill, Kant). Na dit lange voorspel treedt in het derde deel de psychologie op de voorgrond. De hoofdstukken in dit derde deel zijn nu eens ingericht naar de tak van psychologie (bijvoorbeeld de fysiologische psychologie, Akt- en Gestalt-psychologie), dan weer naar persoon (Wundt). Deel vier van het boek gaat over gedragspsychologie (is dit niet een tautologie?) en de cognitieve psychologie. De hoofdstukken in dit deel zijn nog gevarieerder van opzet dan die in deel drie: soms gaat het over een land (Amerika, Nederland), soms over een stroming (neobehaviorisme, cognitieve psychologie, sociale psychologie, ontwikkelingspsychologie), soms over een onderwerp (intelligentie) en soms is het hoofdstuk gewoonweg beschouwend (‘toegepaste psychologie heeft de toekomst’). Het boek sluit af met een deel over de psychoanalyse en de klinische psychologie. Ook de ‘vrouwen in de psychologie’ horen kennelijk in dit laatste deel thuis.
Kivits maakt een belezen indruk: biografische gegevens van beroemde heren wisselen af met een anekdotiek, beknopte theoretische uiteenzettingen en uitkomsten van onderzoekingen. Vooruitlopend op ons oordeel over dit boek verbazen wij ons over de discrepantie tussen Kivits erudiet aandoende tekst en de hoeveelheid door haar geraadpleegde bronnen: slechts 82 literatuurreferenties maken deel uit van de bibliografie.
Wat vinden wij nu van dit boek? We lopen de inhoud eens door en letten even niet op de verwarrende en onevenwichtige indeling. Achtereenvolgens behandelen we wat kleine irritaties, aperte onjuistheden en gruwelijke fouten. Tot slot bespreken we de twee paradepaardjes van Kivits: Freud en geleerde vrouwen.
De kleine irritaties. We willen mensen die wat minder gevoel voor taal hebben en die hoe dan ook terecht zijn gekomen bij een uitgever waarvan de redacteuren suboptimaal functioneren niet het recht ontzeggen om de pen ter hand te nemen. Kivits’ stilistische kwaliteiten zijn gebrekkig ontwikkeld. De quasi-lollige en populaire toon die veelvuldig aangeslagen wordt is ronduit akelig en leidt soms tot onbegrijpelijke zinsneden: ‘de eerste wankele stappen van de moderne psychologie’, ‘van uitspatting tot heilige’, ‘een dogmatische sluimering’, ‘Pavlov en zijn kwijlende honden’, ‘Watson, Mr. Behaviorist’, ‘een biologie van kennis’, ‘baby’s en zien van diepte’, ‘Heymans: kippig maar vastberaden’, het is gewoon niet mooi en niet leuk. ‘Daarna wordt de positie van de psycholoog als zelfstandig vak een feit’ (p. 213) en ‘Honderd jaar geleden werd de psycholoog in Nederland geboren’ (p. 261). Titchener wordt ‘Wundtianer dan Wundt’ genoemd, maar tegelijkertijd verwerpt hij ‘de meest essentiële elementen’ uit de Wundtiaanse psychologie (p. 113). Het behaviorisme krijgt de ‘nekslag’ door de cognitieve psychologie (p. 178), maar ‘weet zich staande te houden’. En ‘Skinner haalt verontwaardigd zijn schouders op’ (p. 173). Allemaal aardige gevallen voor Onze Taal.
Veelvuldige herhalingen maken het lezen niet tot een feest: de behaviorist Watson kwam, zag en overwon (p. 16), de psychotherapeut kwam, zag en overwon (p. 246) en de psycholoog kwam, zag en overwon (p. 261). Van Köhler wordt ten minste drie keer het geboorte- en sterftejaar gemeld. In andere gevallen vergeet Kivits noodzakelijke herhalingen: in de tekst wordt naar genummerde figuren verwezen, maar geen enkel afgebeeld figuur heeft een nummer. Van één zo’n figuur wordt gezegd ‘Hoewel de lijnen in figuur 12 even lang zijn, lijkt de horizontale lijn a korter dan de verticale lijn b’ (p. 130). Wij vermoeden dat figuur 12 de tweede figuur op pagina 130 is (er is geen enkele ander figuur met lijnen a en b) en zien, net als Tinnemans (1993), lijnen die even lang lijken (dus niet ongelijk). Toch eens even meten. Wat is het geval? Lijn a is 3 centimeter lang en lijn b 2,2.
Het meest stoort ons dat een boek over geschiedenis voor een groot deel is geschreven in de tegenwoordige tijd. Dit doet knullig aan. En over de ronduit stupide ondertitel van het boek (‘geesteswetenschappen’) zullen we het verder niet hebben.
Dit waren wat kleine irritaties, nu enkele aperte onjuistheden . We doen een willekeurige greep: Eysenck beschouwde Cyril Burt als zijn leermeester, Pavlov is de ontdekker van de klassieke conditionering, Luria is fysioloog en Freud komt de eer toe het onbewuste ontdekt te hebben. Deze cliché’s zijn aantoonbaar fout en in een serieus wetenschappelijk boek niet toelaatbaar, of de schrijver autodidact is of niet. Skinner wordt in 1904 geboren, maar sterft curieus genoeg in 1990 op 88-jarige leeftijd. In 1963 werd het eerste tijdschrift opgericht dat ‘ geheel gewijd is aan gedragstherapie’ (p. 252): Behaviour Research and Therapy.
Dat Beck en Ellis over één kam geschoren worden en dat de RET als toonbeeld van de cognitieve therapie wordt gepresenteerd is zwaar misleidend. En waarom worden er slechts twaalf regels aan Linschoten besteed? Door de vele pagina’s feministische truttigheid over de vrouwonvriendelijke Heymans blijft Linschotens opmerkelijke en geschiedkundig interessante switch van fenomenoloog naar experimenteel psycholoog onbesproken.
Gevaarlijker dan deze slordigheden is het portret van de psychologie dat Kivits schetst. We naderen nu de gruwelijke fouten. Kivits beweert dat de psychologie pas écht kon ‘uitgroeien tot een ware wetenschap’ door Freud (p. 225). Het is ook niet waar dat deconditionering de zaligmakende methode van de directieve therapie is (p. 165). Zou Kivits wel wéten wat directieve therapie is? Ook meldt Kivits, ten onrechte, dat het laboratorium het dagelijks werkterrein van de neuropsycholoog is (p. 199). Zou zij enig idee hebben van wat neuropsychologen zoal doen? Empirisch funderen (p. 203) wordt door Kivits gedefinieerd als ‘de innerlijk waargenomen processen proefondervindelijk, via de methode van introspectie, onderzoeken’. Zulke sloddervosserij is ontoelaatbaar. Ook het beeld dat Kivits van de gedragstherapie schetst staat bol van de onjuistheden. Gedragstherapie is volgens Kivits gericht op ‘correctieve conditionering’ (p. 252). Wat is dat? Jammer dat ze dit niet uitlegt en ook geen referentie geeft. ‘Introverte mensen reageren volgens Eysenck beter op conditionering’ (p. 253). Hoezo reageren op? Als Kivits zou snappen wat conditionering is, had zij geschreven dat introverte mensen beter te conditioneren zijn. Cognitief psychologen zouden de ‘harde aanpak’ kiezen en hun cliënten ‘onomwonden vertellen dat hun gedrag op verkeerde gedachten stoelt’ (p. 255). Ook dit is klinkklare onzin. Wij raden Kivits aan om eens een jaargang van dit periodiek te lezen. Bijvoorbeeld 1991: wellicht krijgt Kivits dan een indruk van wat directieve therapie is en valt het haar op dat zij niets over deconditionering zal lezen. Bovendien handelde het themanummer van dat jaar over cognitieve therapie. Zouden we buitenstaanders die de werkvloer nooit betreden hebben niet kunnen verbieden om te doen alsof zij verstand van zaken hebben?
Deze willekeurig gekozen voorbeelden van desinformatie zijn moeiteloos aan te vullen. We zouden nog wel even door willen gaan maar de ruimte is krap en we stellen het op prijs om nog twee gewichtiger zaken aan de order te stellen. Zaken die Kivits en ons na aan het hart liggen.
Allereerst Freud. De held in Kivits geschiedenis van de psychologie. Hoeveel heeft ze nu eigenlijk gelezen van en over de Weense wonderdokter? Die ene gemakzuchtige verwijzing naar zijn gezamenlijke werken maakt ons niet veel wijzer. Neem nu de bewering dat Freud, toen hij met het idee van de kinderlijke seksualiteit kwam, veel tegenstand ondervonden zou hebben: ‘In het puriteinse Wenen van rond de eeuwwisseling wordt het kind beschouwd als een zuiver, engelachtig wezentje dat van seksuele driften verstoken is’ (p. 237). Is het werk van collega-historici als Sulloway dan echt voorbij gegaan aan Kivits? Daarin wordt vakkundig gedocumenteerd dat tijdgenoten van Freud (Moll, Krafft-Ebing, Ellis) uitgebreid schreven over de kinderlijke seksualiteit zonder dat zij zich daarmee de woede van het publiek op hun hals haalden. Zoiets behoort iemand te weten als hij of zij een geschiedenisboek, al is het maar een Aula-pocket, gaat schrijven.
Een bron van opwinding voor Kivits is het gebrek aan vrouwelijke psychologen die geschiedenis hebben gemaakt. Vrouwelijke pioniers (Kivits schrijft pioniersters, bah) zijn er wel volgens Kivits, maar ‘hun professionele leven wordt gekenmerkt door vernedering, frustratie, het maken van lange dagen en heel veel persoonlijke offers’ (p. 258). Voorbijgaand aan het feit dat mannelijke hoogvliegers ongetwijfeld ook lange dagen maken en veel persoonlijke offers brengen, is het een beetje flauw van Kivits om zich zo op te winden over de nare ideeën die er vroeger (als Kivits ‘wordt’ schrijft moet u ‘werd’ lezen) over vrouwen leefden. De venijnige zinsnede ‘De terreinen waarop vrouwen mondjesmaat mogen (curs. HM/AJ) gaan excelleren’ is aandoenlijk. Enige afstandelijkheid zouden Kivits en haar boek hebben gesierd.
Volgens Kivits is de experimentele psychologie nog steeds voorbehouden aan mannen (p. 259). Dat in relatief korte tijd tal van excellente vrouwen wereldberoemd werden vanwege hun voortreffelijk experimenteel werk gaat natuurlijk voorbij aan diegenen die zich alleen interesseren voor vrouwenstudies en seksevraagstukken. Vrouwen die aan experimentele psychologie doen, bedrijven in hun ogen immers ‘mannenwetenschap’ en dat is verwerpelijk.
Dat ook de DSM ‘met veel tamtam’ (sic!) opgesteld zou zijn door mannelijke wetenschappers (p. 262) is beledigend voor al die vrouwen die in de DSM-commissies zitten. Dat zijn er meer dan Kivits denkt. Toegegeven, vrouwen die aan vrouwenstudies doen hebben het nog niet zo ver geschopt. Ook wij wensen natuurlijk veel meer vrouwen aan de top. Maar geschriften als die van Kivits doen ons sterk denken aan de uitspraak van een Duitse voetbaltrainer, we zijn helaas zijn naam kwijt, ‘Nicht Lullen, Fussballen’.
Tot slot willen wij ook u, in navolging van Tinnemans (1993), graag deelgenoot maken van een bijzonder stukje tekst (p. 262). Het gaat over hulpverleners in de RIAGG die met behulp van de DSM een diagnose stellen: ‘Wie echter de moeite neemt vluchtig de criteria (van de DSM
, HM/AJ ) te bekijken waarop vrouwen worden gediagnosticeerd, zal versteld staan. Mensen die mishandeld of misbruikt zijn – veelal vrouwen – lopen grote kans als zelfkwellende persoon–lijkheidsstoornis te worden gebrandmerkt (curs. HM/AJ).’ Hoezo vluchtig, vrouwen en grote kans? Kivits vervolgt ‘Hoe het vrouwonvriendelijke behandelingsplan dat daarop aansluit eruit ziet, laat zich gemakkelijk raden’. Schakelt u gerust de rechtbank in.
Iets vergelijkbaars geldt voor de talloze malen herhaalde suggesties dat de grondlegger van de Nederlandse psychologie, Heymans, zijn vrouw heeft vermoord. Dit deed hij door haar vaak als proefpersoon te gebruiken, aldus Kivits. We adviseren ook de nazaten van Heymans een kort geding aan te spannen.
Om weer vrolijk te worden eindigen we graag met iets grappigs: Pavlovs vermaarde leerlinge Shenger-Krestovnikova wordt door Kivits consequent als man aangeduid. Wass will das Weib nu eigenlijk?
Referenties
Tinnemans, W. (1993). Parels in de psychologie. Bespreking van Kivits’ geschiedenis van de psychologie.
GGZ Gazet, 2, 24.