G. Stricker & J.R. Gold (red.) (1993). Comprehensive handbook of psychotherapy integration. New York: Plenum Press. 560 pagina’s. Prijs $ 80,–.
De directieve therapie heeft zich van het begin af aan sterk gemaakt voor het combineren van technieken uit verschillende referentiekaders. Wat dat betreft heeft de directieve therapie nu ook de tijdgeest mee gekregen. Het Comprehensive handbook of psychotherapy integration is daarvan een goed voorbeeld. Het boek begint met inleidende hoofdstukken over de geschiedenis van het eclecticisme in de psychotherapie, de empirische status van integratie, en de ‘common factors’ uit de verschillende scholen (deel 1).
Deel 2 bevat negen hoofdstukken. In elk daarvan komt een auteur aan het woord die representatief is voor een bepaalde stroming en die beschrijft met welke elementen uit andere kaders het hoofdkader verrijkt kan worden. Deze hoofdstukken bevatten relatief weinig literatuurreferenties (zijn daardoor goed leesbaar), en besteden vooral aandacht aan de principes van het desbetreffende model. Elk hoofdstuk bevat een gevalsbeschrijving. Het hoofdstuk van Fensterheim over ‘behavioral psychotherapy’ beviel me in dit deel het beste. Uitgaand van de ‘law of parsimony’ laat de auteur aan de hand van voorbeelden zien hoe men stapsgewijs tot steeds complexere hypothesen en behandelingen komt, indien dat nodig is.
Deel 3 bevat zes hoofdstukken waarin niet–traditionele benaderingen (zoals religieuze, spirituele, filosofische en folkloristische) worden gecombineerd met traditionele psychotherapie.
Deel 4 gaat over specifieke stoornissen: angst, depressie, persoonlijkheid, verslaving, organische stoornissen, pijn en – wat de auteurs noemen – Severe Mental Disorders (de extreem moeilijke patiënten). Dit laatste hoofdstuk schenkt terecht aandacht aan de persoonlijkheid en motivatie van de therapeut: niet iedereen is geschikt om dergelijke patiënten te behandelen.
Deel 5 gaat over specifieke populaties, zoals kinderen, adolescenten, ouderen, verschillende rassen en culturen. Dit deel bevat ook een hoofdstuk over relatie– en gezinstherapie, en een hoofdstuk over groepstherapie.
Deel 6 gaat over onderwijskwesties.
Deel 7 bevat twee afsluitende hoofdstukken van de redacteuren.
Het Comprehensive handbook of psychotherapy integration is een boek dat zich niet leent om van a tot z te lezen. Het is een boek om te hebben, en als dat nuttig lijkt een bepaald hoofdstuk te lezen. Dat zal vooral het geval zijn met de hoofdstukken uit deel 4. Stuk voor stuk laten ze op een heldere manier zien hoe men een bepaalde klacht kan behandelen met een wat wijder perspectief dan vaak binnen één stroming aan bod komt. Cognitieve gedragstherapie is vaak het uitgangspunt, een uitgangspunt dat vervolgens wordt aangevuld met psychodynamische concepten.
Voor een boek met de missie van integratie is het merkwaardig dat de combinatie van systeemtherapie en andere referentiekaders nauwelijks aan bod komt. In de gevalsbeschrijving in het hoofdstuk over depressie wordt dit pijnlijk duidelijk. Pas in de 27ste zitting wordt de vriendin van de patiënt erbij gehaald en zij blijkt dan een belangrijke rol te spelen, die echter niet wordt uitgediept. In het hoofdstuk over kindertherapie komen de ouders weliswaar aan bod als het gaat om hun opvoedingsvaardigheden, maar de mogelijkheid om zo nodig te interveniëren in een slechte relatie tussen ouders, zodat zij één lijn kunnen volgen, wordt niet besproken. Alleen in het hoofdstuk over organische stoornissen wordt terloops gemeld dat het soms nodig is om het gezin te zien. Het hoofdstuk over relatie– en gezinstherapie in het deel over specifieke populaties lost deze omissie niet op.
Conclusie: ik kan het Comprehensive handbook of psychotherapy integration niet zonder meer aan de lezers van Dth aanbevelen. Voor de meesten, schat ik, bevat het te veel hoofdstukken waar men niet direct in is geïnteresseerd. Als naslagwerk, of voor de bestudering van specifieke hoofdstukken uit deel 2 en 4, kan het echter wel van nut zijn.