De directieve therapie heeft met de systeemtherapie gemeen dat zij zich leent voor toepassing in organisaties. Joep Choy is een kleurrijk man die de bevindingen van de systeemtherapie al jaren met verve toepast in organisaties binnen de gezondheidszorg. Met Marijke Spanjersberg, Annet van den Hoek, Esther van Veldhuijzen van Zanten en Roos van Wingerden heeft hij zijn ervaringen vastgelegd in De vraag op het antwoord.
In het eerste hoofdstuk schetst Choy zijn rijke loopbaan en legt hij uit hoe hij de concepten uit de systeemtherapie heeft toegepast tijdens zijn directeurschap van een ziekenhuis. De andere hoofdstukken zijn minder persoonlijk. De verschillende auteurs illustreren op hun eigen manier hun favoriete concepten uit de systeemtheorie. En hoe zij die vertalen naar patronen in organisaties.
De ‘triade’ speelt een grote rol. In veel van de hoofdstukken komt hij terug. Choy en Spanjersberg leggen de nadruk op de spanningen die ontstaan, wanneer triades niet in balans zijn. Zij baseren zich hierin op de sociale psychologie van de vorige eeuw. Als ‘oud’ sociaal-psycholoog vind ik het jammer dat zij het werk van de belangrijkste onderzoeker, Theodore Newcomb, niet noemen. Deze toonde met zijn ‘balance theory’ in de jaren vijftig van de vorige eeuw als eerste aan dat een oneven aantal negatieve relaties binnen organisaties en vriendenkringen een verhoogd risico geeft op problemen in de verhouding.
In hoofdstuk 3 bespreken Choy en Spanjersberg begrippen als interpunctie en circulariteit. Ook het circulair interviewen krijgt hier een grote plaats. Ik ben er zelf altijd voorzichtig mee. Het is niet iets om standaard te doen, per slot van rekening is het geen goed model voor normaal met elkaar praten. Choy en Spanjersberg geven in dit hoofdstuk echter een aantal richtlijnen over de manier waarop men circulair interviewen behoort te gebruiken, een 10-stappenplan. Met als eerste stap: het vragen van toestemming voor de ongebruikelijke manier van vragenstellen. Goed om te lezen. Zij gebruiken hier ook de term ‘triadisch interviewen’ (aan B vragen: ‘Wat zou A zeggen, als ik hem … vroeg?”). Het deed me weer sterk denken aan het beroemde raadsel: wat moet je op een kruispunt vragen als je wilt weten of je naar Haarlem links- of rechtsaf moet, terwijl op die splitsing alleen twee broers wonen van wie de een altijd liegt en de ander altijd de waarheid spreekt?
Choy gaat in een kort hoofdstuk (4) in op paradoxen. Het gedeelte over de paradoxale boodschap (de zogenaamde ‘wees spontaan’-paradox) lijkt me nuttig voor managers. Systeemtherapeuten en directieve therapeuten behoren wat hier staat, al te kennen. Het gedeelte over de therapeutische opdrachten vind ik niet erg verhelderend en zelfs wat kort door de bocht. In de systeemtherapie wordt de laatste jaren immers bepaald niet ‘veelvuldig’, zoals Choy schrijft, gebruikgemaakt van paradoxale opdrachten. Men is – terecht – voorzichtig geworden. Het lijkt me niet verstandig om managers op de beschreven manier tot dit soort interventies te bewegen.
De hoofdstukken 5 t/m 8 bevatten illustraties van begrippen die eerder zijn besproken. Doordat de auteurs opnieuw hun uitleg aan het begrippenkader geven, bevat het boek als geheel veel overlap.
Conclusie: De vraag op het antwoord illustreert voor de doelgroep van managers en organisatieadviseurs concepten en ideeën waar zij veel aan kunnen hebben, hoewel zij last kunnen krijgen van de overlappende teksten. Voor behandelaars is minder te halen in dit boek; voor systeemtherapeuten lijkt het me te basaal, voor de ‘individuele therapeuten’ niet genoeg stimulerend.