Psychodrama is in de directieve therapie nooit populair geweest. Zoveel gedoe. Klaas de Boer en Mark van der Gaag laten aan de hand van illustraties en theoretische verhandelingen zien dat dit misschien niet helemaal terecht is geweest. Psychodrama wordt door hen op een verantwoorde, nuchtere manier toegepast in de behandeling van schizofrene patiënten met auditieve hallucinaties.
Als je ouder wordt, is de kans groot dat je je zorgen gaat maken over je geheugen: namen waar je niet op komt, dingen die je moet doen, maar vergeet. En alsof het niet al erg genoeg is, er zijn twee soorten geheugens om je zorgen over te maken: het algemene en het specifieke. Als het vooral slecht zit met je specifieke geheugen (je hebt dan een overalgemeen geheugen) is er volgens Filip Raes, Dirk Hermans en Paul Eelen een forse kans dat dit is gerelateerd aan depressie. Dit geldt niet voor het algemene geheugen. De auteurs doen in een intrigerende literatuurbespreking uit de doeken hoe dit allemaal zit, ook wat de causaliteit betreft. Zij hebben het niet over de afname van het specifieke geheugen door het ouder worden, terwijl dat juist is waar mensen zich vaak zorgen over maken als ze weer eens niet op iets specifieks kunnen komen. Misschien worden mensen daar wel depressief van.
Om maar even bij de Belgische auteurs te blijven: De Wachter, Vandewalle, Vansteelandt, Vanderlinden en Lange doen verslag van de bewerking van de fad-n, de Nederlandse versie van de Family Assessment Device. Dit is een instrument dat het gezinsfunctioneren ten aanzien van verschillende dimensies in kaart brengt. Het is opvallend dat het functioneren volgens de fad-n-dimensies nauwelijks samenhangt met scores op de fmss (mate van Expressed Emotion, gemeten aan de hand van ‘speechsamples’ van gezinsleden).
Iris Engelhard, Arnoud Arntz en Marcel van den Hout introduceren de pss, ofwel een korte vragenlijst om het vóórkomen van symptomen van posttraumatische stress in kaart te brengen zonder dat er een diagnostisch interview aan te pas komt. Een aanwinst voor de praktijk. Zij stellen vast dat veel van de ptss-symptomen ook voorkomen bij personen die niet aan de formele criteria hiervoor voldoen, al was het maar omdat zij geen duidelijk trauma volgens de dsm-iv-criteria hebben gehad. Dat blijkt bijvoorbeeld bij mensen met angststoornissen. Waarschijnlijk liggen de percentages nog hoger bij mensen met gecompliceerde rouw.
We eindigen de reeks artikelen met een review die ik met schroom, maar ook wel met enige trots aankondig. Het gaat om de stand van zaken in het onderzoek naar de samenhang tussen gezinsfactoren en psychopathologie en de effecten van gezinstherapieën. In tegenstelling tot vroeger is er de laatste tien jaar op dit terrein veel goed onderzoek verricht. Het artikel betreft de voorpublicatie van het laatste hoofdstuk van een complete herziening van Gedragsverandering in gezinnen – een boek waarvan ik zoveel houd dat ik het om de zoveel jaar aanpas aan de nieuwste inzichten. Het boek behoort in april of mei van dit jaar te verschijnen.
Agnes van Minnen levert de eerste bijdrage van haar eigen rubriek ‘Misverstanden en mythes’. Als kenner van de posttraumatische stressstoornis ergert zij zich al jaren aan de misvatting dat exposure niet gebruikt zou mogen worden in de behandeling, omdat het juist zou kunnen leiden tot herbelevingen. Zij legt uit waarom dit standpunt niet klopt.