Na een speciaal nummer (Dth 2013, 2) over Cognitive Bias Modification nu weer een normaal Dth-nummer met de bekende afwisseling in bijdragen en rubrieken. Maar een echt normaal nummer is het niet. Het is eigenlijk een zeer bijzonder nummer. Bijzonder omdat we in dit nummer afscheid nemen van Alfred (Freddy) Lange. Freddy heeft na meer dan dertig jaar ’trouwe dienst’ aan het tijdschrift besloten te stoppen als lid van de redactie. Daarmee verliest de redactie niet alleen het langstzittende redactielid, maar ook een zeer gewaardeerd (voormalig hoofd)redacteur. Met het vertrek van Freddy verlaat een van de laatst overgebleven oprichters van het tijdschrift en een van de grondleggers van de directieve therapie in Nederland de redactie. De redactie zal met het vertrek van Freddy nooit meer dezelfde zijn. Freddy, we gaan je echt missen. Er is er maar een in de overgebleven redactie die uitgebreider stil kan staan bij het afscheid van Alfred Lange, dat is Kees Hoogduin. Daarom opent hij dit nummer met een bijdrage over Freddy.
De daarna volgende reeks met artikelen wordt geopend met een bijdrage van Katharina Meyerbröker. Zij geeft een overzicht van de mogelijkheden en beperkingen van Virtual Reality Exposure Therapie in de behandeling van verschillende angststoornissen. Zij toont zich daarin een goed wetenschapper door de effectiviteit van virtualrealitytoepassingen op dit moment zowel enthousiast als kritisch te beschouwen. Na het lezen van dit artikel bent u op de hoogte van de stand van zaken met betrekking tot dit onderwerp. Het zal u niet verbazen als de conclusie zal zijn dat het onderzoek naar de mogelijkheden van deze toepassing nog niet klaar is.
Marloes Postel, Marjon Witting en Lisette van Gemert-Pijnen staan in hun artikel stil bij een onderwerp dat bijzonder actueel is binnen de geestelijke gezondheidszorg op dit moment: e-mental health. Iedereen heeft het erover als belangrijke toevoeging aan en vervanging van het bestaande behandelaanbod, maar hoe dat dan kan en moet in de praktijk blijkt nog vaak ingewikkeld. De teneur is duidelijk: de implementatie van e-mental health moeten we niet zoeken in het los aanbieden van online toepassingen, maar, op basis van wetenschappelijk onderzoek, juist in de integratie van online en face to face interventies. Deze integratie noemen we blended behandeling. Hybride behandeling kan ook. De auteurs beschrijven een praktijkevaluatie van hoe je tot een ontwerp van een blended behandeling kunt komen en hoe je dit vervolgens kunt implementeren. Lees en leer ervan.
De volgende bijdrage, van Marleen Tibben en Kees Hoogduin, gaat over de behandeling van functionele neurologische symptoomstoornissen (FNSS). Is dat iets nieuws? Nee, de DSM-5 heeft de bekende conversiestoornis omgedoopt tot FNSS. Marleen en Kees geven aan de hand van een drietal casusbeschrijvingen uitleg over hoe hypnose, katalepsie-inductie, maar ook stressmanagement als de voorgaande interventies niet werken, een effectieve bijdrage kunnen leveren aan herstel. Dit artikel vormt een mooie illustratie van hoe volgens het protocol voor de behandeling van de conversiestoornis (zie het artikel) gewerkt kan worden en hoe het, waar nodig, met andere interventies aangepast kan worden.
Als voor het vorige artikel al het motto ’terug van weggeweest’ zou kunnen gelden, dan geldt dat ook voor het artikel van Wilfried Ekkers, Kees Korrelboom en Mark van der Gaag. Net als de conversiestoornis mag ook COMET zich verheugen in een terugkerende belangstelling binnen Dth. Wilfried, Kees en Mark beschrijven hoe COMET ingezet kan worden in het behandelen van rumineren in het kader van een depressieve stoornis. Daarbij schuwen zij naast het beschrijven van een casus ook het presenteren van data niet. Veelbelovend. De vraag zou kunnen zijn wat de combinatie van COMET met virtual reality of in ieder geval e-health zou kunnen brengen. Aan dat laatste wordt gewerkt.
In de rubriek ‘Kort en bondig’ deze keer drie bijdragen. Een van Yanda van Rood over cognitieve gedragstherapie met tinnitus retraining therapie voor oorsuizen. Een tweede van Annemieke van Straten over e-mental health ter overbrugging van de wachttijd in de tweedelijns ggz. En een laatste van Colin van der Heiden, Kim Melchior en Ella de Stigter over metacognitieve groepstherapie voor gegeneraliseerde angststoornis.
Martin Appelo schrijft deze keer een column over de tafel van psychisch welbevinden. Daarin breekt hij een lans voor meer aandacht binnen het diagnostische proces voor de psychische aspecten van geluk bij de individuele cliënt, dan voor (alleen) de psychische last. Remoralisatie kan dan het doel worden van therapie en klachtenreductie daarvan het gevolg.
In dit nummer van Dth een gezonde discussie in de rubriek ‘Commentaar’ ingezet door Hidde Kuiper en Fredrike Bannink over een artikel dat vorig jaar in De Psycholoog verscheen over causaal redeneren in het psychodiagnostisch proces van de hand van Cilia Witteman, Marleen Groenier en Nanon Spaanjaars. Deze laatsten mogen uiteraard reageren op het commentaar van Hidde en Fredrike.
We sluiten af met een drietal boekrecensies. Eelco Muste geeft zijn mening over Schematherapie in de praktijk: Een praktische handleiding van Arntz en Jacob. Frank Kortmann bespreekt het boek Hallucinaties: Kenmerken, verklaringen, behandelingen onder redactie van Jenner. Gerard Lohuis recenseert het boek ‘Iedereen gebruikt toch?’ Verslaving bij mensen met een lichte verstandelijke beperking van Kiewik, van der Nagel en Didden.
Ik wens u bij het lezen van dit nummer verheldering en uiteraard veel leesplezier. En Freddy: bedankt!
Marc Verbraak
Hoofdredacteur
Bij het vertrek van ons gewaardeerd redactielid
In 1974 vond er een bijzondere bijeenkomst plaats op de werkkamer van professor Richard Van Dyck. Naast Richard Van Dyck en Kees van der Velden waren drie oud-assistenten psychiatrie van Richard Van Dyck –Leen Joele, Dick Oudshoorn en Kees Hoogduin– en twee psychotherapeuten uit Amsterdam –Alfred Lange en Onno van der Hart– aanwezig.
Van Dyck had kort daarvoor in het Tijdschrift voor Psychiatrie een aantal artikelen gepubliceerd over directieve therapie en ook van Lange en van der Hart verschenen publicaties die als innovatief voor de psychotherapie gezien werden. Tijdens die vergadering werd de grondslag gelegd voor de pleiade van de directieve therapie, een club van jonge psychiaters en psychologen die vonden dat het voortaan anders moest en dat het ook anders kon.
Van Dyck, van der Velden en Oudshoorn waren toen al enige tijd druk met pogingen psychotherapie te veranderen in de richting van een interveniërende, meer sturende manier van behandelen. Dit had geresulteerd in een periodiek dat onregelmatig verscheen onder de naam M.B.N.G.C.C. (Mededelingen van het Belgisch-Nederlands Genootschap van Casuïstiek en Consultatie). De redactie bestond uit de drie genoemde personen. Ook het abonneebestand beperkte zich tot slechts drie personen. Inderdaad de drie redacteuren.
Na de eerdergenoemde bijeenkomst werden Lange, van der Hart, Joele en ik uitgenodigd toe te treden tot de redactie van dat tijdschrift, dat sinds 1973 Tijdschrift voor Directieve Therapie (TDT) heette. In februari 1975 verscheen het eerste nummer met bijdragen van ook de nieuwe redacteuren. Kees van der Velden was en bleef de hoofdredacteur. Hoewel Kees van der Velden in zijn ‘Ten Geleide’ benadrukte dat het TDT nooit een officieel tijdschrift zou worden, werd al snel duidelijk dat ontwikkelingen zich niet altijd laten sturen. Zes jaar later verscheen het Kwartaalschrift voor Directieve Therapie en Hypnose (DTh) onder redactie van de zeven eerdergenoemde personen. Freddy ontwikkelde zich tot een van de belangrijkste auteurs van het tijdschrift. Niet minder dan 87 artikelen publiceerde hij in DTh. Over directieve gezinstherapie, ’timing’ bij psychotherapie, gedragstherapie, meetinstrumenten en de laatste jaren vooral over de resultaten van ‘Interapy’-behandelingen.
Kees van der Velden was van 1981 tot 1999 hoofdredacteur. Hij werd in 1999 opgevolgd door Freddy. In diens eerste ‘Ten Geleide’ als hoofdredacteur (DTh, jaargang 19, nummer 3) noemt hij het verzoek van bestuur en redactie om het hoofdredacteurschap op zich te nemen een grote eer. Om de waarheid te zeggen, zagen wij dat hoofdredacteurschap meer als een klus die nu eenmaal gedaan moest worden. Van Freddy met zijn professorabele gezag mochten we verwachten dat hij de klus met twee vingers in de neus zou klaren. En zo is het ook gegaan. Vriendelijk maar strikt werden de redacteuren aan het werk gezet. Mochten ze hebben gedacht door de persoonlijke relatie met de hoofdredacteur op een mildere beoordeling van hun bijdragen te kunnen rekenen, dan kwamen ze van een koude kermis thuis. ‘Ik ga ervan uit dat dit je eerste versie is,’ of: ‘Er moet nog veel aan gebeuren.’ Opmerkingen op vriendelijke toon gemaakt, maar voor sommige redacteuren redenen zich er niet meer met een Jantje van Leiden af te maken.
Begin 2012 beëindigde Freddy zijn hoofdredacteurschap. Er bestaan vele redenen om te stoppen. Freddy stopte omdat hij er klaar mee was. Hij hield zielsveel van het tijdschrift, net als zijn voorganger. Desondanks komt er toch een moment om te verlangen naar wat luwte, niet steeds het beleid bij kritische redacteuren te hoeven verdedigen, niet langer actief bezig te moeten zijn met de kopij en niet meer de verantwoordelijkheid te hoeven dragen voor de kwaliteit van het tijdschrift.
Freddy heeft in hoge mate ertoe bijgedragen dat ook in 2013 het Dth nog bestaat en ook nog bestaansrecht heeft. Bestuur en redactie kunnen met voldoening constateren dat het vertrouwen in 1999 in Freddy gesteld, gerechtvaardigd is gebleken.
Dank voor dit al en vaarwel.
Kees Hoogduin