DT-35-4-3.pdf 538.84 KB 1563 downloads
Toegepaste gedragsanalyse bij hoogfunctionerende jongvolwassenen met een autismespectrumstoornis...Veel hoogfunctionerende jongvolwassenen met een autismespectrumstoornis (ASS) hebben
 moeite met het leren van praktische vaardigheden op het gebied van zelfzorg, vrije tijd,
 opleiding, werk en sociale relaties. Aangenomen wordt dat ASS de leermogelijkheden van deze
 mensen beperkt, waardoor ze soms afhankelijk blijven van hulp van anderen (Howlin, Goode,
 Hutton, & Rutter, 2004). Een aantal studies heeft echter aangetoond dat een hoger niveau van
 zelfredzaamheid samenhangt met beter presteren op het gebied van sociaal leven, wonen en werken
 (onder anderen Farley et al., 2009). Een belangrijk doel van de behandeling van jongvolwassenen
 met ASS is daarom het verhogen van de redzaamheid in het alledaagse functioneren.
 Overzichtsstudies laten zien dat procedures van toegepaste gedragsanalyse hiertoe effectief
 zijn.
De aandacht voor het bevorderen van zelfredzaamheid en zelfstandigheid bij
 hoogfunctionerende volwassenen met ASS is de laatste jaren toegenomen (zie onder anderen
 Schuurman, Blijd-Hoogewys, & Gevers, 2013). Uit een aantal overzichtsstudies blijkt dat
 procedures die gebaseerd zijn op de toegepaste gedragsanalyse (applied behavior
analysis, ABA) effectief zijn in het aanleren van vaardigheden bij zowel kinderen en
 jeugdigen als jongvolwassenen met ASS (zie onder anderen Palmen, Didden, & Lang, 2012; Wong
 et al., 2015). Deze procedures zijn gericht op het systematisch manipuleren van omgevingsstimuli
 en vinden hun grondslag in de —vooral operante— leertheorie. Ze maken gebruik van
 technieken als respons- en stimulus-prompting, strategie-instructie, overdracht van
 stimuluscontrole, bekrachtiging en feedback (Noell, Call, & Ardoin, 2011). 
Mensen met ASS hebben bijvoorbeeld vaak moeite om te leren hoe ze zelfstandig kunnen
 reizen met het openbaar vervoer. Zelfstandig kunnen reizen per bus of trein geeft een persoon de
 mogelijkheid om zich te verplaatsen naar locaties en activiteiten die deel uitmaken van zijn
 alledaagse leven, zoals werk- of opleidingsplekken, bezoek aan familie, vrienden en
 zorgverleners, bezoek aan winkelcentra of locaties voor vrijetijdsbesteding. Een inventarisatie
 bij 250jongvolwassenen die voor een intake waren aangemeld bij het Dr. Leo Kannerhuis liet
 zien dat bij het reizen met het openbaar vervoer 44% van hen afhankelijk was van ouders. 
Praktische vaardigheden bij mensen met ASS worden vaak aangeleerd in een therapieruimte,
 en wel door middel van procedures als psycho-educatie en cognitieve gedragstherapie (zie onder
 anderen Schuurman et al., 2013). Deze procedures hebben als belangrijk nadeel dat generalisatie
 van vaardigheden vaak niet optreedt. Toegepaste gedragsanalyse waarbij stimuli worden
 gemanipuleerd in natuurlijke situaties van de deelnemer is dan een alternatief. Dit artikel
 illustreert hoe technieken van toegepaste gedragsanalyse kunnen worden toegepast bij het
 verbeteren van praktische vaardigheden bij hoogfunctionerende jongvolwassenen met ASS. De aan te
 leren vaardigheid betreft het zelfstandig reizen met het openbaar vervoer bij een 19-jarige
 jongeman.
Methode
Participant en setting
Tobias (pseudoniem) is een 19-jarige jongeman met ASS die is vastgesteld aan de hand van
 de DSM-IV-criteria. Zijn intelligentie gemeten met de WISC-III is van gemiddeld niveau
 (TIQ= 95, Verbaal IQ= 98, Performaal IQ= 92). In de omgang met
 leeftijdsgenoten toont hij zich teruggetrokken. Hij neemt geen initiatief tot contact en bij
 opmerkingen van anderen kan hij kortaf, afwerend en verbaal agressief reageren. Taal neemt hij
 veelal letterlijk. Als zaken anders lopen dan hij gewend is, kan hij boos worden en gaan
 schelden. Een enkele keer toont hij ook fysieke agressie. Zijn mentale schakelvaardigheid,
 gemeten met de Wisconson Card Sorting Test, is zwak: hij heeft moeite om zijn gedachten en
 gedrag aan te passen aan veranderende situaties. Zijn verbale geheugen, gemeten met de Verbale
 Leer en Geheugentest, is van gemiddeld niveau. Tobias stelt nauwelijks vragen als hij iets niet
 begrijpt of problemen ervaart. 
Sinds een jaar verblijft Tobias in een behandelsetting voor mensen met een
 ontwikkelingsstoornis, waar hij trainingen volgt op het gebied van emotieregulatie,
 werkvaardigheden, sociale vaardigheden, zelfredzaamheid en vrijetijdsbesteding. Hij heeft
 tijdens de behandeling met succes zijn vmbo-opleiding afgerond. In het weekend verblijft Tobias
 bij zijn ouders, die zestig kilometer van de behandellocatie wonen. Hij gaat graag op bezoek bij
 zijn ouders. Zij komen hem ieder weekend ophalen met de auto en brengen hem ook weer terug,
 omdat Tobias niet zelfstandig kan reizen met het openbaar vervoer (ov). In het kader van het
 vergroten van zijn zelfredzaamheid is Tobias gemotiveerd voor het leren reizen met het ov. Hij
 gaat binnen afzienbare tijd werken op een stageplek van een bedrijf. Het lijkt hem handig om
 zelf met het ov naar zijn stageplek te kunnen reizen en in het weekend naar zijn ouders. Op
 basis van dossieranalyse, en van gesprekken met Tobias en zijn persoonlijk begeleider, zijn er
 een aantal aspecten die, naast het technisch leren reizen, extra aandacht vragen bij de
 interventie. Dit betreft de omgang met leeftijdsgenoten en onverwachte situaties. 
Procedure
De gegevens over de voortgang en effectiviteit van de interventie worden verzameld in een
 design met basislijn, interventie en generalisatie. Tijdens drie basislijnsessies stelt de
 trainer vast welke reisvaardigheden Tobias al op eigen initiatief beheerst. De interventie zal
 zijn gericht op het verbeteren van vaardigheden die Tobias nog niet correct uitvoert. Tijdens de
 generalisatiefase wordt gemeten in hoeverre Tobias zijn nieuw geleerde vaardigheden toepast
 tijdens reizen die geen onderdeel waren van de training.
Basislijn
Om in kaart te brengen welke reisvaardigheden Tobias moet leren, reist hij samen met een
 trainer gedurende twee opeenvolgende weken drie korte trajecten (van elk maximaal vijftien
 minuten) met de bus en de trein. Een reis start en eindigt bij de woongroep, en bestaat uit
 34deelhandelingen: 16deelhandelingen voor de busreis (retour) en
 18deelhandelingen voor de treinreis (retour). Bij de start van elke sessie bespreekt de
 trainer de reis met Tobias. De trainer neemt met Tobias de vertrektijd bij de woongroep door,
 het nummer van de bus, de bushalte, de eindhalte, de vertrektijd van de trein,
 enzovoort.
Tijdens de sessies registreert de trainer of en welke hulp
 Tobias nodig heeft om elke reishandeling correct uit te voeren. Hierbij wordt gebruikgemaakt van
 een zogenaamde least-to-most-prompting-procedure: de trainer wacht bij elke
 reishandeling op een initiatief van Tobias (maximaal 10seconden). Bij geen initiatief of
 incorrecte respons geeft de trainer hulp in de vorm van een prompt. Eerst volgt een
 non-specifieke prompt (bijvoorbeeld een verbale hint: ‘Tobias, hoe laat zou je vertrekken naar
 de bushalte?’, of de trainer wijst naar de klok). Als deze prompt niet leidt tot een correcte
 respons, volgt een intensievere prompt (bijvoorbeeld een verbale instructie: ‘Tobias, het is
 half drie, tijd om te vertrekken naar de bushalte’). Indien een correcte respons uitblijft,
 neemt de intensiteit van de volgende prompts toe. Intensievere prompts zijn bijvoorbeeld
modeling (zoals wanneer de trainer het initiatief neemt om te vertrekken en
 checkt of Tobias haar nadoet in de reishandeling) en fysieke begeleiding (zoals wanneer de
 trainer Tobias bij de arm neemt om te vertrekken naar de bushalte). Indien een fysieke prompt
 niet mogelijk is (bijvoorbeeld als de aan te leren respons een verbale is) of door de cliënt
 wordt afgewezen (bijvoorbeeld als de cliënt geen fysieke aanraking verdraagt), kan de trainer
 besluiten om de deelhandeling op dat moment niet te laten uitvoeren. In zo’n situatie kan de
 trainer kortstondig een pauze inlassen of de deelhandeling overslaan door zelf de handeling uit
 te voeren of over te nemen (de trainer steekt bijvoorbeeld haar hand uit om de juiste bus tegen
 te houden). Niet in de laatste plaats observeert de trainer ook Tobias’ sociale gedrag en omgang
 met onverwachte situaties die zich voordoen tijdens de reis. 
Uit de resultaten van de drie basislijnsessies blijkt dat Tobias in de eerste sessie bij
 62% (n = 21) van de reishandelingen een prompt van de trainer nodig heeft (meestal
 verbale instructie of modeling). Tijdens de tweede en derde sessie blijkt dat nog het geval bij
 44% van de reishandelingen. Dat betreft onder meer handelingen als: ‘uitsteken van de hand als
 de juiste bus arriveert’, ‘op stopknopje drukken voor eindhalte bus’, ‘inchecken op het
 treinstation’, ‘zoeken van het juiste perron’, ‘op perron checken of de geplande trein daar
 vertrekt’, ‘plaats zoeken in de tweede klas’ en ‘bij het omroepen van een stationsnaam
 beoordelen of het de eindhalte van de reis is’ of (bij geen omroep) ‘de halte beoordelen aan de
 hand van de plaatsnaam bij nadering van het station’. 
Tijdens de basislijnsessies blijken nog andere problemen. Tobias geeft aan gestrest te
 raken als hij met de bus moet reizen wanneer andere jongeren dat ook doen. Zo wilde hij tijdens
 de tweede sessie niet met de bus van half drie, omdat er tijdens de eerste sessie op dat
 tijdstip veel jongeren bij de bushalte stonden (er bleek een school uit te gaan). Hij geeft ook
 aan dat hij op het perron niet bij andere jongeren in de buurt wil staan. Als een bus vertraagd
 is, stelt hij voor de reis niet verder te maken, omdat hij verwacht de trein niet meer te kunnen
 halen. Als een trein later komt, loopt hij te ijsberen op het station en maakt opmerkingen als:
 ‘Die trein had er toch allang moeten zijn! Het is de NS weer, hoor! Zullen we teruggaan? Ik ben
 er klaar mee voor vandaag.’ 
Op grond van de resultaten wordt besloten de interventie te richten op het aanleren van de
 reisvaardigheden die tijdens de drie reistrajecten van de basislijn niet op eigen initiatief
 correct zijn uitgevoerd, en op de omgang met leeftijdsgenoten en onverwachte situaties. Deze
 vaardigheden worden gedurende negen weken wekelijks getraind. De reistrajecten zijn in overleg
 met Tobias gekozen en betreffen een (retour)busreis naar een winkelcentrum met een treinstation
 (traject1) en een (retour)treinreis naar de stad van vijf kilometer (traject2). Er
 wordt gestart met het aanleren van de busreis. Als de busreis gedurende twee opeenvolgende
 sessies voor minimaal 90% van de responsen correct wordt uitgevoerd zonder hulp, start de
 training van het treintraject. Een trainingsessie duurt anderhalf tot twee uur (inclusief de
 voorbereidingstijd). 
Interventie
Tijdens de interventie plant Tobias elke reis samen met de trainer, met behulp van een
 taakanalyse (zie voorbeeld in tabel1). Tijdens de interventiesessies wordt de
 least-to-most-prompting-procedure opnieuw gebruikt (nu met 5seconden responstijd) om de
 toepassing van de technische reishandelingen verder aan te leren. Een dergelijke procedure wordt
 aangeraden als een persoon al enigszins vaardig is en het doel van de interventie vooral gericht
 is op het automatiseren van het gebruik van de vaardigheden (Duker, Didden, & Sigafoos,
 2004). Dit was bij Tobias het geval. Ook is tijdens de basislijnsessies niet waargenomen dat
 Tobias tijdens het reizen wachtte op een intensievere prompt van de trainer, wat een nadeel kan
 zijn van een dergelijke procedure (Duker et al., 2004). Bij het reizen is ook gebruikgemaakt van
 positieve feedback en bekrachtiging door de trainer. De feedback en bekrachtiging zijn gegeven
 in een variabel schema: na gemiddeld elke vierde correcte respons (zonder hulp of prompt) prees
 de trainer Tobias (bijvoorbeeld met: ‘Prima dat je nu op het stopknopje drukt, want bij de
 volgende halte moeten we uitstappen’).
| Plan je reis met de bus. Gebruik ook www.9292ov.nl. | 
| 
 | 
| Bespreek de planningskaart met een begeleider of ouder. | 
Indien zich tijdens de reis situaties voordeden waarbij sprake was van nabijheid van
 leeftijdsgenoten (bijvoorbeeld leeftijdsgenoten die in het bushokje staan te wachten op de bus)
 of onverwachte situaties (bijvoorbeeld een deur van de bus die niet opengaat om uit te stappen),
 kreeg Tobias 5seconden de tijd om zelf te reageren (meer tijd leidt tot verhoging van
 spanning). Indien er geen (correcte) respons kwam, nam de trainer het van hem over. Vervolgens
 werd op een rustig moment tijdens de reis (bijvoorbeeld tijdens het wachten op een trein) de
 situatie geëvalueerd. Hierbij noemde de trainer de situatie die zich had voorgedaan
 (bijvoorbeeld met: ‘Je keek mij angstig aan toen de deur van de bus niet openging. Stel, ik ben
 er niet bij, wat kun je dan doen om op tijd de bus uit te komen?’). Tobias diende vervolgens
 drie oplossingen te bedenken. Elke oplossing werd besproken in relatie tot de gevolgen ervan, en
 er werd een ‘beste oplossing’ gekozen. Ook gaf de trainer positieve feedback: ‘Goed dat je
 buiten bleef staan, met al die jongens in het bushokje, zo had je er de minste last van.’ Om het
 aantal leermomenten te vergroten zijn er tijdens de interventie ook twee onverwachte situaties
 geënsceneerd. Zo zou Tobias bij het afbouwen van de aanwezigheid van de trainer tijdens de
 busreis haar pas ontmoeten op het perron van het treinstation. De trainer heeft Tobias vijf
 minuten voor de afgesproken tijd een sms gestuurd dat ze de bus gemist had en een kwartier later
 op het station aanwezig zou zijn; de trein zou daardoor gemist worden. 
De aanwezigheid van de trainer werd afgebouwd indien Tobias gedurende drie opeenvolgende
 sessies 100% van de deelhandelingen correct uitvoerde zonder hulp of prompts. De afbouw gebeurde
 in overleg met Tobias en kon bijvoorbeeld bestaan uit het zelfstandig starten met de busreis
 terwijl de trainer een paar bushaltes later in dezelfde bus stapte of uit het reizen met
 dezelfde trein terwijl de trainer in een andere coupé zat. Tobias had tijdens de reis zijn
 mobiele telefoon bij zich om de trainer bij eventuele problemen te kunnen bellen; hiervan heeft
 hij geen enkele keer gebruikgemaakt.
Generalisatie
Na afloop van de interventie maakte Tobias, onder toezicht van de trainer, twee
 (retour)treinreizen op onbekende trajecten. Een treinreis naar een stad
 (10km; 34deelhandelingen) en een treinreis naar de woonplaats van zijn ouders
 (60km; 46deelhandelingen). Tijdens deze reizen observeerde de trainer het reisgedrag
 van Tobias om vast te stellen of de geleerde vaardigheden gegeneraliseerd waren naar een ander
 reistraject. In deze fase paste de trainer geen technieken van toegepaste gedragsanalyse
 toe.
Resultaten
De resultaten staan weergegeven in figuur1. Per reis wordt het percentage correcte
 responsen weergegeven dat Tobias heeft gemaakt op eigen initiatief, zonder hulp of prompt van de
 trainer.
 
en generalisatie
Uit de resultaten van de basislijn blijkt dat Tobias bij de eerste sessie al diverse
 technische handelingen van de bus- en treinreis op eigen initiatief correct uitvoert. Tijdens de
 basislijn vindt ook een stijging plaats van het percentage correcte responsen (zie de paragraaf
 Evaluatie hieronder). Tijdens de interventie voor het bustraject neemt het percentage correcte
 responsen substantieel toe. Na zes sessies behaalt Tobias het criterium (zie
Interventie) voor de afbouw van de aanwezigheid van de trainer. De trainer heeft
 dan al niet meer naast hem gezeten in de bus, omdat Tobias vanaf de tweede interventiesessie
 (sessie5, figuur1) al 94% van de responsen correct uitvoert (bij één deelhandeling
 heeft hij nog een prompt nodig). Bij de afbouw kiest Tobias ervoor de volgende busreis naar het
 treinstation geheel zelfstandig en zonder toezicht te maken. Dit gaat goed, want hij hoeft de
 trainer niet te bellen (sessie10). In de vervolgsessies met de bus heeft hij ook geen
 enkele keer gebeld. De interventie voor de treinreis start in de vierde interventiesessie. Ook
 hier vindt een snelle stijging plaats naar 100% correcte responsen. Er treedt een kleine
 terugval op in de daaropvolgende twee sessies, waarin Tobias een prompt nodig heeft om de
 treindeur te openen (sessie10) en om het tijdstip en perron van vertrek van een trein op
 te zoeken op een informatiebord (sessie11). Deze incorrecte responsen doen zich voor op de
 terugreis. Hierdoor behaalt hij net niet het criterium voor afbouw van de aanwezigheid van de
 trainer bij de treinreis. 
Wat betreft de omgang met leeftijdsgenoten en onverwachte situaties raakte Tobias twee
 keer in paniek tijdens een busreis (sessie6) en een treinreis (sessie7), toen de
 deur niet openging na het drukken op de knop. In beide situaties heeft de trainer de handeling
 overgenomen (de buschauffeur waarschuwen en de knop nogmaals indrukken). De situaties waarin de
 trainer later arriveerde heeft Tobias adequaat aangepakt door rustig te gaan winkelen in een
 nabijgelegen winkelcentrum. De reistijden zijn steeds gekozen op momenten dat er geen scholen
 uitgingen en er niet veel leeftijdsgenoten op de route werden verwacht. Tobias is één keer een
 schoolgenoot tegenkomen, die hij goedendag heeft gezegd. Verder maakte hij bij het reizen met de
 trein gebruik van toegangsdeuren waarbij geen leeftijdsgenoten stonden.  
Uit de generalisatiemetingen van de treinreizen blijkt dat Tobias bij elke reis nog een
 enkele prompt van de trainer nodig had. Op de reis naar de stad (10km) waren het drie
 prompts voor in totaal 18deelhandelingen. Deze betreffen onder meer het opzoeken van het
 tijdstip en perron van vertrek van de trein op de terugreis. Tijdens de reis naar zijn ouders
 waren het vijf prompts voor in totaal 46deelhandelingen. Ook deze prompts hebben
 betrekking op het zoeken van het juiste perron, maar ook op het uitstappen bij de juiste halte.
 De percentages liggen boven het niveau van de basislijn en stemmen overeen met de bevindingen
 tijdens de interventie op het treintraject. Er lijkt dan ook sprake van een
 generalisatie-effect, wat wil zeggen dat Tobias nieuw geleerde vaardigheden toepast tijdens
 situaties die niet waren geoefend tijdens de interventiefase. 
Twee maanden na afloop van de interventie heeft Tobias zijn trainer laten weten dat hij
 inmiddels stage loopt en geheel zelfstandig met de bus drie keer per week naar zijn werkplek
 reist (op een voor hem voorheen onbekende route). Hij maakt in zijn vrije tijd ook afspraken met
 vrienden in de stad, waar hij dan in zijn eentje met de bus naartoe reist. 
Evaluatie en discussie
In deze casusbeschrijving hebben wij enkele technieken geïllustreerd die typerend zijn
 voor toegepaste gedragsanalyse. Door middel van observaties in de natuurlijke omgeving werd
 tijdens de basislijn vastgesteld welke stimuli of cues het gedrag van Tobias
 controleerden en wat de doelen dienden te zijn van de interventie. Doel en inhoud van de
 interventie werden onder meer afgestemd op de bevindingen in de basislijn (de mate waarin
 vaardigheden geautomatiseerd zijn). Tevens werd gebruikgemaakt van een hulpmiddel (taakanalyse)
 dat Tobias tijdens de reis kon gebruiken om zichzelf te sturen in zijn gedrag.
Tijdens de basislijn vond al een stijging plaats van het percentage correct uitgevoerde
 reishandelingen. Dit is mogelijk een gevolg van de least-to-most-prompting-procedure: de prompts
 die door de trainer gegeven worden bij een incorrecte respons of het uitblijven van een
 initiatief kunnen al leiden tot een leerproces. Een alternatief is om bij een incorrecte respons
 of het uitblijven van een initiatief de deelnemer geen verdere prompts te geven tijdens de
 basislijn. In zo’n geval kan de trainer de deeltaak overslaan of zelf de deeltaak uitvoeren
 (zonder dat de deelnemer dit ziet). Deze procedure is bijvoorbeeld mogelijk bij het leren koken
 van een maaltijd (zie Mechling, Gast, & Seid, 2009). Bij de huidige interventie was dat niet
 mogelijk, omdat diverse handelingen vereisten dat Tobias zichzelf diende te verplaatsen in de
 ruimte (hij moest bijvoorbeeld vertrekken naar de bushalte, en de bus in- en uitstappen). De
 trainer kon deze handelingen niet in de plaats van Tobias uitvoeren. Dat diende Tobias zelf te
 doen. 
De interventie blijkt effectief om Tobias de busreis aan te leren. Na afloop van de
 interventie zijn echter op het treintraject enkele deelhandelingen nog niet geautomatiseerd
 (bijvoorbeeld het opzoeken van de tijd en het perron van vertrek van de trein). Het is zinvol
 extra sessies te implementeren om deze vaardigheden apart aan te leren. Een procedure waarbij de
 cliënt in eerste instantie wordt geprompt zodat hij meteen de correcte respons kan vertonen
 (bijvoorbeeld met een verbale instructie of model) en waarbij deze prompt vervolgens wordt
 afgebouwd, is hiervoor het meest geschikt. Een constant-time-delay– procedure is
 hiervan een voorbeeld (zie Duker et al., 2004). 
Bij een tweede cliënt, een vijftienjarige jongeman met ASS, hebben we de
 constant-time-delay-procedure gebruikt om hem te leren reizen op een ov-route (bus en trein met
 overstap, 100km). Tijdens de basislijn bleken bij hem de meeste reishandelingen nog onder
 controle te staan van een verbale instructie (prompt). De omgang met sociale en onverwachte
 situaties was geen aandachtspunt bij deze training, want de jongen reageerde adequaat, of vroeg
 hulp aan de trainer of een van zijn medereizigers. Bij de deelhandelingen die hij diende te
 leren werd tijdens de interventie in eerste instantie meteen een verbale instructie gegeven
 (bijvoorbeeld bij het naderen van het informatiebord: ‘Kijk op het bord waar en hoe laat de
 trein vertrekt’). Wanneer deze deelhandeling in twee opeenvolgende sessies correct werd
 uitgevoerd, werd in de volgende sessie telkens 10seconden tijd gegeven om de handeling op
 eigen initiatief uit te voeren. De natuurlijke stimulus (bijvoorbeeld het informatiebord) diende
 dan de correcte handeling uit te lokken. Als de jongen tijdens dit interval geen of een foute
 respons maakte, werd de bijbehorende verbale prompt gedeeltelijk gegeven (bijvoorbeeld: ‘Kijk op
 het bord’). Bij het opnieuw uitblijven van een initiatief of correcte respons volgde de gehele
 verbale prompt. De deelnemer had elf interventiesessies nodig om de reis zelfstandig, zonder
 toezicht, te kunnen maken. 
Het belangrijkste voordeel van de interventie in de onderhavige casusbeschrijving is dat
 problemen met generalisatie van een therapieruimte naar de dagelijkse, natuurlijke situatie
 kunnen worden voorkomen. De procedure kent echter ook nadelen. Bij trainingen in natuurlijke
 situaties kan bijvoorbeeld het aantal leermomenten een obstakel zijn. Voor het leren omgaan met
 leeftijdsgenoten en onverwachte situaties was het aantal leermomenten in de huidige interventie
 beperkt. De trainer heeft slechts twee situaties geënsceneerd en drie situaties deden zich
 spontaan voor. Er is niet gebruikgemaakt van voorbereidende educatieve sessies in een aparte
 trainingssituatie (bijvoorbeeld met rollenspel). Tobias wilde dat niet (‘Een ov-training doe je
 niet in de kamer’), ondanks uitleg over de mogelijke voordelen ervan. Bij een andere cliënt
 hebben we wel gebruikgemaakt van educatieve sessies als onderdeel van een ov-training. Deze
 deelnemer kreeg hierbij scenario’s verbaal voorgelegd (bijvoorbeeld: ‘Je gaat naar de stageplek
 en de bus komt niet opdagen. Welke oplossingen zijn er dan?’; ‘Je zit in de trein en ziet dat
 iemand jouw bagage uit het rek haalt. Wat kun je doen?’; ‘Nadat je bent uitgestapt, zie je dat
 je bij het verkeerde station bent uitgestapt. Wat kun je doen?’). Of er werden situaties
 nagespeeld in een rollenspel. De deelnemer neemt bijvoorbeeld plaats in een denkbeeldige trein.
 Een leeftijdsgenoot —een rol van de trainer— komt naast hem zitten en zegt: ‘Ik heb
 vandaag zo’n pech. Mijn portemonnee is gestolen. Kun jij me tien euro lenen?’ In een ander
 rollenspel stapt de deelnemer in de bus en merkt dat zij haar ov-chipkaart vergeten is. De
 buschauffeur —een rol van de trainer— kijkt haar aan en zegt niets. Per scenario
 werden drie oplossingen besproken, waarvan de beste werd ingevoerd in de mobiele telefoon van de
 deelnemer. Tijdens de reis kon de deelnemer de mobiele telefoon gebruiken om een soortgelijke
 situatie op te lossen. Het voordeel van educatieve sessies is dat er in vergelijking met een
 daadwerkelijke reissituatie meer leermomenten geboden kunnen worden om de oplossingsvaardigheden
 te oefenen. Een knelpunt is dat er geen generalisatie van het geleerde plaatsvindt van de
 trainingsruimte naar de natuurlijke reissituatie. Mobiele digitale apparaten bieden hiervoor een
 oplossing. Er bestaan inmiddels digitale apps voor het oplossen van problemen met het reizen per
 ov (bijvoorbeeld ov-coach; zie autismeplein.nl). Zo’n ‘digitale coach’ heeft als voordeel dat er
 tijdens een reis op elk moment gebruik van kan worden gemaakt. Dergelijke apps worden steeds
 vaker ingezet tijdens interventies van zelfmanagement bij mensen met een ASS om hun
 zelfredzaamheid te verbeteren. Palmen en Didden (2015) geven een overzicht van procedures
 waarmee het zelfmanagement bij kinderen en jongvolwassenen met ASS kan worden vergroot.
Een laatste opmerking betreft de promptafhankelijkheid van mensen met ASS (Minshawi,
 Ashby, & Swiezy, 2011). Bij het uitvoeren van procedures van toegepaste gedragsanalyse is
 het van belang erop te letten dat de deelnemer de doelhandelingen gaat vertonen naar aanleiding
 van natuurlijke discriminatieve stimuli in de omgeving en niet afhankelijk blijft van prompts
 van de trainer (zoals een verbale hint of een gebaar). Tijdens interventiesessies dient de
 trainer dan ook te registreren welke cue (uit de omgeving of van hemzelf) het initiatief tot de
 handeling uitlokt. Indien het doel van een interventie is dat een deelnemer de vaardigheid
 geheel zelfstandig gaat toepassen, dient het afbouwen van de prompts en aanwezigheid van de
 trainer deel uit te maken van de interventie.
Referenties
Duker, P., Didden, R., & Sigafoos, J. (2004). One-to-one training:
  Instructional procedures for learners with developmental disabilities. Austin, TX:
Pro-Ed.
Farley, M., McMahon, W., Fombonne, E., Jenson, W., Miller, J., Gardner, M. … Coon, H.
(2009). Twenty-year outcome for individuals with autism and average or near-average cognitive
abilities. Autism Research, 2, 109-118.
Howlin, P., Goode, S., Hutton, J., & Rutter, M. (2004). Adult outcome for children
with autism. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45, 212-229.
Mechling, L., Gast, D., & Seid, N. (2009). Using a personal digital assistant to
increase independent task completion by students with autism spectrum disorder. Journal
  of Autism and Developmental Disorders, 39, 1420-1434.
Minshawi, N., Ashby, I., & Swiezy, N. (2011). Adaptive and self-help skills. In J.
Matson (Ed.), Applied behavior analysis for children with autism spectrum
  disorders (pp.189-206). New York: Springer.
Noell, G., Call, N., & Ardoin, S. (2011). Building complex repertoires from discrete
behaviors by establishing stimulus control, behavioral chains, and strategic behavior. In W.
Fisher, C. Piazza & H. Roane (Eds.), Handbook of applied behavior analysis
(pp.250-269). New York: The Guilford Press. 
Palmen, A., & Didden, R. (2015). Zelfmanagement bij kinderen en adolescenten met
ASS. In B. Huskens & R. Didden (red.), Applied behavior analysis bij kinderen en
  adolescenten met autisme (pp.83-94). Arnhem: CCD Uitgevers.
Palmen, A., Didden, R., & Lang, R. (2012). A systematic review of behavioral
intervention research on adaptive skill building in high-functioning young adults with autism
spectrum disorder. Research in Autism Spectrum Disorders, 6, 602-617.
Schuurman, C., Blijd-Hoogewys, E., & Gevers, P. (Red.) (2013). Behandeling van
  volwassenen met een autismespectrumstoornis. Amsterdam: Hogrefe.
Wong, C., Odom, S., Hume, K., Cox, A., Fettig, A., Kucharczyk, S. … Schultz, T.
(2015). Evidence-based practices for children, youth and young adults with autism spectrum
disorder: A comprehensive review. Journal of Autism and Developmental Disorders,
  45, 1951-1966.
