In het woord vooraf bij dit boek stelt de procureur-generaal van de Hoge Raad der Nederlanden, Jan Watse Fokkens, dat ‘steeds duidelijker wordt dat criminaliteit van jeugdigen in belangrijke mate een probleem is dat samenhangt met volwassen worden en van voorbijgaande aard is’. Omdat de executieve functies van de mens pas op sterkte zijn als iemand ongeveer 25jaar oud is, speelt de rijping van de hersenen een belangrijke rol in dit boek. Die rol is te definiëren als ‘verzachtende omstandigheid’. In dit boek dus geen ’testosteronbommen’ of ‘ongeleide projectielen’, maar ‘ontluikende volwassenheid’. Wat een zachtaardige en prozaïsche omschrijving!
Toen ik het boek uit had, vroeg ik mij af of het een manifest was of toch een review van wetenschappelijk werk dat betrekking heeft op nationale en internationale follow-up-studies over jonge criminelen. Mijn conclusie is dat het een hybride boek is, dat vooral mikt op de huidige overheid en volksvertegenwoordigers, met als boodschap: laten we nadenken over waar we mee bezig zijn met jonge criminelen en oppassen dat wij hen niet van ons vervreemden door angstig te verlangen naar zware en lange straffen. Het gaat om jonge mensen die nog bezig zijn zich te ontwikkelen. Pin ze niet te vroeg vast als crimineel. Het bericht is simpel: houd bij de justitiële afdoening rekening met deze ‘ontluikende volwassenheid’. De auteurs bepleiten ophoging van de maximumleeftijd voor het jeugdstrafrecht.
De verschijning van dit boek op dit moment is interessant. In het laatste, belangrijkste hoofdstuk worden aanbevelingen gedaan onder verwijzing naar een context waarin het not done is om soft on crime te zijn. De auteurs geven aan dat de overheid wetenschappelijk bewijs niet langer mag negeren. Dat bewijs laat zien dat een speciale behandeling van jongeren in het strafrecht veiliger is voor de samenleving. Ook blijken vroege interventieprogramma’s bij hoogrisico-populaties beter te werken dan zwaar en lang straffen. De initiatiefnemers van dit boek zijn niet de enigen die erop wijzen dat verworvenheden van een beschaafde cultuur onder het tapijt geschoven worden uit angst voor de mening van de massa of vanuit een behoefte tot politieke correctheid, die zoals wij gedragswetenschappers wel weten ook uit angst voortkomt.
In journalistiek en forensisch psychologisch opzicht is dit dus een belangrijke publicatie. Het boek zelf vond ik minder interessant, omdat het te hybride is. Het is geen systematische review, en evenmin een manifest, of een maatschappelijk of politiek pleidooi. Daarvoor is het te zwaar met wetenschap onderbouwd, misschien vanuit de veronderstelling dat het daardoor een beter pleidooi zou worden. Maar dat zie ik anders.
De wetenschappelijke inhoud draait om de parameters criminaliteit (in de zin van een geregistreerd strafbaar feit plegen, anders kom je niet in de statistieken), de leeftijds-criminaliteitscurve, follow-up-studies over jonge criminelen, en enkele hoofdstukken over interventies en de effecten daarvan op de leeftijds-criminaliteitscurve. De inhoudelijke hoofdstukken vond ik een beetje oppervlakkig: weinig toelichting op de parameters, weinig diepgaande interpretaties van de gegevens. En kan in een dergelijk boek de definitie van ‘crimineel’ helemaal overgeslagen worden? Er wordt nauwelijks verwezen naar sociologische en antropologische zienswijzen. Criminaliteit in het kader van groepsgedrag is een hot topic, zeker na de rellen in Keulen en de groepsgewijze aanvallen op centra voor asielzoekers. De complexiteit van crimineel gedrag krijgt te weinig aandacht. De neurowetenschappelijke studies die in de argumentatie voor een speciale behandeling van jongeren een grote rol spelen, worden helaas niet in detail besproken. De belangrijkste referenties geven de auteurs wel, dus die kan de lezer zelf opzoeken.
De meeste lezers kunnen volstaan met het lezen van de samenvatting, in dit geval hoofdstuk1 en hoofdstuk4, waarin de gangbare verklaringen voor crimineel gedrag worden beschreven, en hoofdstuk8, om de justitiële context met een internationaal perspectief beter te begrijpen. Toch vormen zij niet veel meer dan de opmaat voor het slothoofdstuk12 met de conclusies en aanbevelingen. In het boek zijn enkele hoofdstukken opgenomen over de effecten van preventie en therapieprogramma’s, maar die zijn in wetenschappelijk opzicht minder interessant. Die verdienen eigenlijk een apart boek, waarbij dan ook een spade dieper kan worden ingegaan op wat crimineel gedrag is, welk therapeutisch aangrijpingspunt voor de hand ligt en hoe men in dat licht naar de resultaten kan kijken.
Toen ik het boek gezien had, dacht ik — opgelucht — dat het niet meer nodig zou zijn om de hele forensische en neurobiologische onderzoeksliteratuur uit te pluizen op zoek naar de echte voorspellers van criminaliteit. Dat bleek niet te kloppen en dat heeft te maken met het hybride karakter. Het boek focust niet zuiver op de hoofdvraag: wat voorspelt of een jonge crimineel doorgaat of ophoudt met het plegen van delicten? Met uitzondering van toenemende leeftijd blijken andere factoren moeilijk aan te tonen. Maar ja, over welke factoren heb je het, als het gaat over ouder en rijper worden? Al lezend vroeg ik mij af hoe actueel en bruikbaar de in dit boek besproken studies eigenlijk nog zijn? Moeten we niet erkennen dat al dan niet recidiveren een complex vraagstuk is, dat om onderzoeksmethodes vraagt die beter op dit soort vraagstukken zijn toegesneden? De wetenschapper in mij zegt: natuurlijk! De werker in de jeugdjustitie in mij zegt: wacht even! De rechter heeft meer houvast nodig wanneer hij een jongvolwassene een straf toemeet. Wat dat betreft biedt dit boek houvast.